586
Bij het doorzoeken van huizen moet het doel alleen op den voorgrond
staan en zooveel mogelijk vermeden worden het gevoel, voornamelijk dat
der vrouwelijke bewoners, te schokken, door onder de huizen zijnde, naar
boven te kijken.
Op de patrouillerapporten zal voortaan melding gemaakt worden van
de doorzochte huizen en van de aanleiding daartoe.
Nog hielden de klachten over de sectorpatronilles niet op.. Bij
missive van 8 Januari 1886, No. 37 schreef de Gouverneur van
Atjeh en Onderhoorigheden aan den commandant der Oosterlinie:
Naar aanleiding van aanhoudende klachten over vexatiën, waaraan de
bewoners van kampong's binnen de linie blootstonden van de zijde van
de sectorpatrouilles, werden door den plaatselijken commandant te Kota
Radja op de dagen van 18 en 31 December j.l. twee nota's uitgevaar
digd, op deze zaak betrekking hebbende, en waarbij werd bepaald, dat
de huizen van rustige kampongbewoners slechts bij uitzondering mogen
worden doorzocht, wanneer daarvoor gegronde redenen bestaan, en dan
in tegenwoordigheid van het kamponghoofd of bij diens afwezigheid van
een der oudsten van den kampong.
Die beide nota's heb ik de eer UHoogEdelGestrenge ter kennisname
te doen toekomen, met verzoek, U, wanneer de gelegenheid zich daar
voor voordoet, van tijd tot tijd te overtuigen, dat aan de gemaakte be
palingen stipt de hand wordt gehouden, en de houding der sectorpatrouilles
geene aanleiding meer geeft tot rechtmatige klachten van het binnen de
linie wonende kampongvolk.
Mochten dergelijke klachten ter Uwer oore komen of ter Uwer kennisse
gebracht worden, dan verzoek ik UHoogEdelGestrenge, mij daarvan on
verwijld mededeeling te doen.
Ik zou uit de jaren 1885 en 1886 nog meer voorbeelden kunnen
aanhalen ten bewijze hoe de eectorpatrouilles toen huis hebben ge
houden; ik bevond mij toen, zooals ik reeds heb gezegd, op het
terrein van actie, waar ik schier eiken dag in de gelegenheid werd
gesteld, het gehalte onzer onderofficieren en soldaten in een oorlog
als de Atjehsche aan de eischen der practijk te toetsen. Ik wil
slechts zeggen, dat bij de groote meerderheid onzer toenmalige onder
officieren en soldaten de tucht geene andere was dan die, welke
voortspruit uit vrees voor straf of die uitsluitend gegrond is op de
macht der gewoonte; eene tucht, die slechts den mindere „in de
positie" voor den meerdere deed staan, doch overigens van den sol
daat maakte een bloot werktuig, dat stil stond, zoodra de stem van