609 waarna de aanvoerder den commandant der troepen tegemoet zal gaan en zijn pas zal toonen; omzichtigheid wordt bij deze verkenning aanbevolen. Indien troepen zich in het grondgebied van Merasa begeven met het voornemen om tot oefening als anderszins de groote wegen te verlaten, zal hiervan tijdig kennis gegeven worden aan den hoeloebalang Toekoe Neq. Evenzoo voor het hooger genoemde gedeelte van het landschap Mes- djid Radja rechter oever aan Toekoe Nja Mohamad. Het garnizoen te Olehleh patrouilleert voor zooveel noodig in de on middellijke omgeving der plaats en de oostelijke duinstrook, zoo mogelijk tot aan de Koewala Atjeh, een en ander in overleg met Toekoe Neq. Het garnizoen van Lamtih, Lamdjamoe en Blang geeft een detache ment, dat de kampong Lamtih en het terrein ten zuiden en ten westen van de lagune en de Kroeëng Ning tot aan den weg Lamtih Lamdjamoe en de trambaan afpatrouilleert. Het garnizoen van Ketapang Doewa en Lampeneroet geeft een deta chement, dat patrouilleert in het terrein tusschen de straalwegen Man- darsa Poetih Ketapang Doewa en Mandarsa Poetih Lampeneroet. Een detachement van het garnizoen van Lamreng en Lambaroe door zoekt het terrein, begrensd ten noorden door den ouden weg Lehong Batah Mesdjid Lampermei, ten westen door de Kroeëng Tandjoeng en ten zuiden en oosten door de opengekapte strook. Een detachement van het garnizoen van Lampermei en Tjot Iri pa trouilleert tusschen het voetpad Oleh Karang-Pango, den straalweg Oleh Karang Tjot Iri en de Atjehrivier. Het garnizoen van Roempit en Boekit Karang vormt een detachement, dat het terrein tusschen de straalwegen Oleh Karang Tjot Iri en Oleh Karang-Boekit Karang doorzoekt. Het garnizoen van Lamjong en Pakan Kroeëng Tjoet geeft een deta chement, dat in de terreinstrook tusschen de Titih Pandjang, de Kroeëng Tjoet en de trambaan patrouilleert. Het garnizoen van Ivota Pohama doorzoekt het terrein ten noorden van de lagune tot halfweg Kota Radja Bedil en het eiland in de lagune, waarover de weg naar Pakan Kroeëng Tjoet loopt. De veldbataljons geven voor den patrouilledienst telkens één compagnie. Deze rukt uit onder commando van haar commandant, die minstens twee luitenants en 60 bajonetten onder zijne bevelen moet hebben. Hetgeen aan die sterkte ontbreekt wordt aangevuld door officieren en manschappen van een anderen landaard dan die der uitrukkende compagnie, met dien verstande, dat deze dienst zóó geregeld wordt, dat zooveel mogelijk de verschillende landaarden evenveel malen op patrouille gaan. Eenmaal 's weeks wordt aan deze patrouille een cavaleriepatrouille toegevoegd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 126