616 terpreteerd, wordt zeer verschillend geoordeeld. De jurisprudentie beantwoordde haar in bevestigenden zin. 1) Door de nu voorgedragen bepalingen, dat de koloniale militairen als militairen in den zin van het Wetboek zijn te beschouwen, zoolang zij zich huiten de Koloniën of bezittingen bevindenwordt aan de bestaande onzekerheid een einde gemaakt. Daaronder toch zijn vooreerst begrepen de gevalleo, dat zij met verlof in Nederland vertoeven of wel zich op transport bevinden, en niet enkel als zij van de Koloniën naar het moederland worden overgebracht, maar evenzeer als zij van hier naar de Koloniën worden getransporteerd. Ook over hetgeen op zoodanig transport voorvalt moet de Nederlandscbe rechter bevoegd zijn te oordeelen. Men denke b. v. aan misdrijf gepleegd vóór of bij het vertrek van het schip door den uit de stam boeken van het Koloniaal Werfdepot reeds afgeschreven Kolonialen militair, of op een transporr, aan hetwelk onderweg een ongeluk weder vaart en dat daarom moet terugkeeren. De gebezigde ruime uitdrukking heeft nog dit voordeel, dat voortaan het Nederlandsch militair recht door den Nederlandschen mili tairen rechter ook zal kunnen worden toegepast op den Kolonialen militair die, met tijdelijk verlof gerepatrieerd, buiten Nederland een meerdere beleedigt of gewelddadig aanrandt, hetzij deze laatste tot de Nederlandsche krijgsmacht, hetzij hij tot een der Koloniale legers behoort; en omgekeerd ook op den Nederlandschen militair, die buitenslands een gelijk feit pleegt tegen een meerdere van een der Koloniale legers." Is het bij de tegenwoordige wetgeving van het juridisch standpunt minstens genomen twijfelachtig of er sprake kan zijn van een verhouding als van meerdere tot mindere tussohen militairen van de Nederlandsche krijgsmacht en die van een der Koloniale legers, door de opneming van art. 44 W. M. S. wordt ook in dit opzicht orde gesteld. Daarin is nauwkeurig omschreven in welke gevallen tusschea twee militairen 1) Ik merk hierbij op: „de jurisprudentie van het Hoog Militair Gerechtshof", wat naar 't mij voorkomt nog geheel iets anders is als „de jurisprudentie". Waar wij in dit opzicht niets weten van de inzichten van den burgerlijken rechter, noch van die van het opperste rechtscollege, den Hoogen Raad der Nederlanden, en deze wel eens anders louden kunnen luideD, schjjnt de gekozen uitdrukking wel wat te algemeen genomen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 133