622
strafwetboek 1). De weinig positieve wijze, waarop de Regeering
zich over dit punt uitte, laat plaats voor de onderstelling, dat het
nieuwe wetboek wel eens zou kunen worden ingevoerd naast de
bestaande R. L. tot tijd en wijle deze door een beter procesrecht
zal zijn vervangen.
In die veronderstelling zal het absoluut noodzakelijk zijn vast te
stellen, waar de Indische officier met verlof geacht wordt „garnizoen"
te houden, wil men niet in de toekomst door de bepaling, dat alleen
de garnizoenskommandant naar den krijgsraad mag verwijzen, stuiten
op hetzelfde bezwaar, dat ik reeds releveerde bij de bespreking der
tegenwoordige jurisprudentie, dat de tot het verleenen van rechts
ingang bevoegde autoriteit ontbreekt. De staat van zaken ware echter
in zooverre verergerd door de nieuwe wetgeving, dat dan de burgerlijke
rechter, stellig onbevoegd verklaard kennis te nemen van delicten,
begaan door Indische militairen met verlof, niet eens zal mogen
optreden, wat op het oogenblik, niet verboden zijnde, nog immer
mogelijk is. De strafbare daad moet dan door tormeele bezwaren
ongeboet blijven.
De nadere bepalingen, die vereischt worden ten einde de werking
der nieuwe militaiie strafwetgeving t. o. van Indische officieren met
verlof voor alle gevallen te verzekeren, behooren derhalve te behelzen
eene aanwijzing der militaire Chefs van den verlofganger en de plaats,
Waar hij heet, „garnizoen" te houden; kortwegeene afbakening zijner
militaire positie in Nederland.
Wellicht ware daartoe het eenvoudigste de Indische officieren geduren
de hun verloftijd te voeren a la suite van een der korpsen van het Neder-
laodsche leger en dan schijnt daartoe als van zelf aangewezen het Ko
loniaal Werfdepot, door den eigenaardigen werkkring, dien het met
betrekking tot het Indische leger te vervullen heeft. Als korpscomman
dant en onmiddellijke chef treedt dan op de commandant van het Werf-
1) Den 2en Maart 1881 in de Eerste Kamer aangenomen trad het eerst in werking
op 1 September 1886 (Wet van 15 April t. v.).
De bezwaren tegen eene onmiddellijke invoering, nadat het wetsontwerp in de Volks
vertegenwoordiging aangenomen was, zijn in hoofdzaak de volgende geweest:
de noodzakelijkheid tot wjjziging van tal van andere wetten als onmiddellijk uit
vloeisel van het nieuwe Strafwetboek;
het niet voltooid zijn der vereischte gevangenissen.