628
Ea zou de Minister in de Memorie van Antwoord hierop hebben
doen volgen
„De Minister erkent, dat de jongste reorganisatie van het wapen
der genie de kansen op bevordering „zooals de zaken nu staan''
aanzienlijk minder heeft gemaakt. Mocht dit blijken meer blijvend
het geval te zijn en bezwaren voor den dienst op te leveren, dan
zal nader zijn te overwegen of en, zoo ja, welke maatregelen te dier
zake zijn te nemen.
Vergelijkt men deze gedachtenwisseling met die, welke gevoerd
werd bij de behandeling der vorige begrooting 1), zoo kan men niet
anders dan dankbaar erkennen, dat de belangstelling in het lot der
genieofficieren sedert aanmerkelijk is toegenomen, en de achter ons
liggende campagne niet vergeefsch was. Nam de kamer 't destijds
alleen op voor de luitenants, die door de reorganisatie benadeeld waren,
zij is nu eene schrede verder gegaan, door niet uitsluitend d&t te
releveeren, doch meteen in het algemeen te wijzen op de hoogst on
gunstige promotiekansen van alle luitenants, ook die buiten de
reorganisatie staan, met de treurige gevolgen, daaraan onafscheidelijk
verbonden.
Schuilt er in hare voorstelling overdrijving, wanneer de Kamer
profeteert, dat het vooruitzicht bestaat voor de luitenants om eerst na
twintig jaar kapitein te worden? Is dat slechts eene losweg neer
geschreven phrase, er op berekend om door het ontmoedigende
tafereel, dat zij ontrolt, indruk te maken? Of steunt zij wellicht
op deugdelijke gronden?
Zulks nu willen wij in de eerste plaats onderzoeken.
Gewoonlijk doet men 't voorkomen, alsof omtrent de promotie-voor
uitzichten zich niets met een eenigszins betrouwbaren graad van
waarschijnlijkheid laat voorspellen en deze slechts beheerscht worden
door het toeval. Het heet dande een boft, de ander niet, en
daarmee is het laatste woord gesproken. Dit nu is slechts tot op
zekere hoogte juist. Wij mogen ons niet begeven in speculatiën
Zie bl. 140 en volgende van mijn opstel: ,Naar aanleiding van de reorgani
satie der genie" voorkomende in no. 2 ddo. 1896 van dit Tijdschrift.