637
alleenlijk aan de wijze van aanvulling en ook dit zullen wij trachten
toe te lichten.
Het is reeds gezegd, dat in de jaren voor 1880 de genie sterk
incompleet was in verhouding tot de formatie, en in de Koloniale
Verslagen uit dien tijd en zelfs later nog wordt dan ook voort
durend zeer de nadruk gelegd op het „gebrek aan personeel". Of die
klachten nu in werkelijkheid alleszins gemotiveerd waren, mag op
grond van latere beslissingen wel een weinig worden betwijfeld, doch
van het standpunt der formatie had men zeer zeker gelijk. Die
was er om te worden nageleefd, en zoo kan niemand 't euvel duiden,
dat men daartoe zocht te geraken, ook al zouden de promotiekansen
geducht achteruitgaan. Was men nu maar zonder overijling te werk
gegaan en waren jaarlijks slechts een paar officieren meer benoemd
dan het verloop vorderde b. v. 4 of 5 in stede van 3 de eind
toestand, die tevens de evenwichtstoestand moest worden, ware zon
der schokken bereikt. Het had dan nooit kunnen gebeuren, dat de
promotie periodiek jaren stilstaat; dat A., die in 1882 officier werd
na 10 jaar kapitein wordt en B. pas na bijna 15 jaar. Wel zou
't natuurlijk telken male langer hebben vereischt om kapitein te
worden dat was onvermijdelijkdoch de verschillen waren nim
mer zoo stuitend geweest. En eindelijk ware de normale promotie
gang van 15 jaar, waarheen werd gestuurd, verkregen.
Wat zagen wij daarentegen gebeuren? Gehypnotiseerd door het
„gebrek aan personeel" ging men veel te hard van stal en besloot
men bet incompleet plotseling te doen verdwijnen. Zoo werden o. a.,
om van vorige jaren nog niet eens te gewagen, in 1882 en 1883
telkens 10 luitenants der genie benoemd. De aanvulliugs woede
had daarmee uitgeraasd en later jaren getuigden dan ook op dat
stuk van gezonder inzichten.
Om den storenden invloed, die van deze promotiejaren uitging, in
finesses te ontleden, zouden wij gegevens moeten raadplegen, welke
niet te onzer beschikking staan. Wij zouden moeten bezitten eene
statistiek, aangevende het verloop percentsgewijze voor de verschil
lende dienstjaren. Daarmee gewapend zien wij kans te becijferen
hoeveel officieren eener bepaalde aanstelling na een willekeurig aan
tal jaren zich nog vermoedelijk in dienst bevinden. En wij maken