638
ons sterk hieruit aan te toonen, dat 't eenvoudig onmogelijk anders
geloopen kon hebben.
Wat nu op grond van aan het verleden ontleende statistieke gege
vens becijferd kan worden, 't had ook vóór 20 jaar kunnen geschieden,
toen de aanvragen voor het benoodigde aantal cadetten voor de be
schouwde aanstellingen werden ingediend. De gegevens ontbraken
niet.
Maar ook zonder berekeningen voelt een ieder, dat de zaken in
het honderd moeten ioopen, wanneer 3 het normaal verloop is en
men tot tweemaal toe aanvult met 10; dat de normale promotiegang
dan te eeniger tijd bedenkelijk geinfluenceerd moet worden.
Waren de aanstellingen 1882 en 1883 maar 5 sterk geweest, allen
zouden reeds kapitein zijn en stond nu 1884 aan de beurt. Dat
hadde beter beantwoord aan de verwachtingen.
Niet het Noodlot dus, waardoor de een boft, de ander niet, draagt
schuld aan de ellende, die wij thans beleven. Wij moeten boeten
voor de fouten, begaan door anderen, aan wie een twintig jaar gele
den de behartiging der belangen van het wapen in de eerste plaats
was toevertrouwd. Die „anderen" zijn van het tooneel verdwenen en
zonder onvoegzaam te worden, zouden wij onze kritiek nog veel ver
der mogen uitstrekken. Wij wenschen dit echter niet; wij strijden
niet tegen personen, vooral niet, waar wij vast overtuigd zijn, dat zij
te goeder trouw dwaalden 1). En dan, wat zou 'c baten? Zij toch kun
nen ons niet uit den brand helpen en om betuigingen van leedwezen
is 't ons evenmin te doen. Wij richten ons daarom liever tot de
Regeering, die ten slotte alleen verantwoordelijk is voor het koloniaal
beheer, en constateeren dan, dat deze door in te gaan op de fouten
van ondergeschikten ze tot de Hare maakte en alzoo Haar in laatste
instantie de schuld van alles dient geweten.
De geschiedenis van het wapen der genie gedurende de laatste
jaren stemt tot nadenken en haar navorschende, rijst sterke twijfel
of de Regeering te zijnen opzichte wel steeds met het gewenschte
1) Dat zou de raoeito ook niet waard zijn. "Wanneer die personen zooveel
jaar geleden, zooals de schrijver met eene hupscbe uitdrukking aangeeft, „te goeder
trouw dwaalden", zou het nu zeker verloren moeite, ja niet eens edelmoedig zijn,
om met hun verstand een strjjd aan te gaan.
Red.