DE POLITIEK VAN DEN OORLOG IN ATJEII. DOOK W. C. NIEUWENHUIJZEN, Voormalig Chef van den Staf hij de troepenmacht in Atjeh en Onderhoorigheden. (Vervolg). Regeling omtrent de dagen en uren van uitrukken. De dageD, waarop detachementen uitrukken, en de uren van afmarsch worden zoo onregel matig mogelijk gekozen. Dan eens moet twee of drie dagen achtereen een detachement uitrukken, dan eens gedurende een paar dagen niet, mits gemiddeld éénmaal in het boven aangegeven aantal dagen. De uren van afmarsch moeten varieeren tusschen 6 uur 's morgens en 3 uur 's namid dags. De detachementscommandant moet den terugmarsch zoo regelenj dat nimmer in de duisternis gemarcheerd wordt. De uren van afmarsch der korpsen, die op een zelfden dag patrouilleeren, moeten onafhankelijk van elkander worden gekozen, ofschoon het geen vereischte is, dat zij steeds verschillen. Rota Radja. De plaatselijke commandant regelt overeenkomstig het hierboven bepaalde de dagen en uren van afmarsch der detachementen van de korpsen te Kota Eadja telkens voor een week. Des Zaterdags zendt hij van de regeling van Maandag tot en met Zondag d. a. v. extract aan ieder infanteriekorpscommandant en afschrift aan den chef van den staf, een en ander onder geheim couvert. De chef van den Staf geeft aan den plaatselijken cavaleriecommandant kennis van den dag en het uur, waarop en de infanterie- afdeeling, waarmede de Cavalerie zal patrouilleerenhij bepaalt of daaren" boven zelfstandige cava'eriepatrouilles zullen uitgezonden worden, hetgeen c. q. bij dezelfde gelegenheid geregeld wordt. De korpscommandanten h ouden die regeling zco lang en zoo strikt mogelijk geheim. Ten einde te kunnen nagaan, waar een detachement of een gedeelte daarvan zich op een bepaald oogenblik bevindt, zendt de betrokken korps- com mandant aan den chef van den Staf 's avonds te voren, als het deta chement vroegtijdig uitrukt, of anders een paar uren vóór den afmarsch in gesloten briefje opgave van de route, die de detachementscommandant Dl. I 1897. 5

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 184