670
hierboven bepaalde, de dagen en uren van afmarsch der detachementen
van de korpsen te Kota Radja telkens voor een week. Des Zaterdags
zendt hij van de regeling van Maandag tot en met Zondag d. a. v-
extract aan iederen infanteriekorpscommandant en afschrift aan den chef
van den Staf, een en ander onder geheim couvert. De chef van den staf
geeft aan den plaatselijken commandant der cavalerie kennis van den dag
en het uur, waarop en de infanterieafdeeling, waarmede de cavalerie zal
patrouilleeren; hij bepaalt of daarenboven zelfstandige cavaleriepatrouilles
zullen uitgezonden worden, hetgeen c.q. bij dezelfde gelegenheid geregeld
wordt. De korpscommandanten houden die regeling zoo lang en zoo
strikt mogelijk geheim.
Ten einde te kunnen nagaan, waar een detachement of een gedeelte
daarvan zich op een bepaald oogenblik bevindt, zendt de betrokken korps
commandant aan den chef van den Staf'savonds te voren, als het detachement
vroegtijdig uitrukt, of anders een paar uren vóór den afmarsch, in gesloten
briefje, opgave van de route, die de detachementscommandant voornemens
is te volgen, en van hetgeen deze van plan is te verrichten of c.q. van
de opdracht, die hem gegeven is.
Posten in de linie. De patrouilledienst van de bezettingen der verster
kingen in de linie wordt door den chef van den Staf geregeld naar dien van
Kota Radja met dien verstande, dat door die bezettingen niet wordt ge
patrouilleerd op de dagen, waarop en in de sectoren, waarin dit van Kota
Radja uit geschiedt.
De chef van den Staf zendt des Zaterdags, onder geheim couvert, aan
de liniecommandanten opgave van de dagen, waarop door de bezettingen
moet gepatrouilleerd worden. De postcommandanten regelen na ontvangst
der opgave van den liniecommandant, voor zooveel noodig in overleg
met elkander, de uren van afmarsch.
De patrouilles behooren zoo eenigszins mogelijk niet zwakker dan 40
man te zijn. Het aantal officieren, daarbij in te deelen, of de postcom-
mandant mede uitrukt, enz., dit alles regelt zich naar de sterkte in verband
met de opdracht en naar de omstandigheid of de commandant goedschiks
als zoodanig te vervangen is, en wordt in overleg met de andere daarbij
betrokken postcommandanten bepaald door den oudsten of hoogsten in rang
onder controle van den liniecommandant.
Afgescheiden van de voor elk postcommando gegeven patrouilleopdracht,
is de postcommandant verplicht, wanneer hij kennis draagt van de aan
wezigheid van kwaad volk in zijn sector, dadelijk een patrouille uit te
zenden, na daaromtrent in overleg te zijn getreden met zijn neven post-
commandant, en daarvan kennis te geven aan den liniecommandant en den
chef van den Staf.
Behalve den patrouilledienst, boven omschreven, zullen de posten dagelijks