676 - Met uitzondering van de hoofden, genoemd in het besluit van den Civielen en Militairen Gouverneur van 19 Januari 1388, No 294, en van 5 Atjehers uit Kampong Djawa, die, als zij in de sawah's, gelegen tus- schen Penaijoeng en den Pedirdijk, werkzaam zijn, een door een pas ge- dekten klewang mogen dragen, is het dragen van blanke wapens door Atjehers verboden. Atjehers, die dergelijke wapens bij zich dragen en niet voorzien zijn van een pas, die het wapen dekt, worden als vijanden beschouwd en neergeschotenwordt getwijfeld aan de geldigheid van de pas, dan worden de houders gearresteerd en, indien zij trachten te ont vluchten, neergeschoten. Gedroste dwangarbeiders, welke door patrouilles worden ontmoet, wor den gearresteerd en bij de minste poging tot ontvluchting neergeschoten. Ook huizen kunnen worden doorzocht, indien de commandant van het detachement dit noodig acht. De in de huizen aanwezige voorlaadvuur- wapenen moeten door een pas zijn gedekt; zijn meer wapens aanwezig dan worden zij in beslag genomen en de bewoner gearresteerd; zijn te wei nig vuurwapens aanwezig dan wordt de bewoner eveneens gearresteerd. Het is den bewoners vergund, blanke wapens ter hunner verdediging in huis te hebben. Het betreden van de mesdjid Oleh Karang is verboden, wordende der sectorpatrouilles aanbevolen, alles te vermijden, wat van hare zijde con trole of nieuwsgierigheid zou kunnen schijnen ten opzichte van dit bede huis met den allernaasten omtrek en de godsdienstoefeningen, die er in gehouden worden. Buffels en runderen, welke door Atjehers worden vervoerd, moeten gedekt zijn door een pas; patrouillecommandanten behooren zich daar van te overtuigenontbreekt de pas of is die niet in orde, dan worden het vee en de drijvers aangehouden; indien de drijvers trachten te ont vluchten, worden zij neêrgeschoten. Atjehers, die volgens het boven staande zijn gearresteerd of met hun vee aangehouden, worden overge geven aan de politie te Kota Radja, terwijl van een en ander schrifte lijk gerapporteerd wordt aan den Civielen en Militairen Gouverneur. Het in brand steken van alang-alang, waar deze het vrije uit-en in kijken belet, is ten allen tijde veroorloofd, als het geene schade of ge vaar kan stichten; vooral hij langdurige droogte moet hierbij, met het oog op eene mogelijke uitbreiding van den brand op de belangen der bevolking worden gelet. Tegen strooperijen van den troep moet ten strengste gewaakt worden; zie artikel 175 tot en met 181 van het Crimineel Wetboek. Bij den patrouilledienst moet oefening van den troep steeds in het oog worden gehouden. De wenken, gegeven bij nota dd. 28 Maart 1887, No 483 9, moeten daarbij in acht genomen worden. Het is

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 197