692 niet terug te keeren. De betrokken commandanten zijn er verantwoor delijk voor, dat een troep, die nat te huis komt, dadelijk zich verschoont en droge kleêren en schoeisel aantrekt. Aan de grenzen van een aangegeven terreingedeelte behoeft niet vastgehouden te worden; zoo kan het patrouilleeren b. v. uit Kota Radja zelfs tot aan de linie der versterkingen worden uitgestrekt en dat van de posten omgekeerd tot nabij Kota Radja. Het vertoeven op een van de posten moet echter vermeden worden. Rapporten en schetskaarten behoeven aan mij niet te worden inge diend, tenzij er iets bijzonders voorvalt; een (kort) rapport is ook noodig als er arrestatiën hebben plaats gehad. Ontdekt men beschadigingen aan wegen, bruggen, enz. dan moet op eene aan den Chef van den Staf te zenden calque de plaats worden aangegeven, waar men de bescha diging aantrof, zoo noodig met toevoeging van eene korte omschrijving* VII. Maatregelen bij vijandelijkheden binnen de linie. Wanneer binnen de linie geweervuur wordt gehoord, waaruit eene ontmoeting met den vijand kan worden afgeleid, doen de commandanten van de dichtst bij zijnde posten de bezettingen onder de wapens komen, geven dadelijk per telephoon kennis aan den Civielen en Militairen Gouverneur en den liniecommaudant en vragen om bevelen. Is de te- lephoongemeenschap verbroken of wordt niet in tijds geantwoord, alsmede indien dadelijk optreden noodzakelijk is dan zal de oudste van de be trokken postcommandanten dadelijk uit zijn post en de nevenposten een zoo sterk mogelijk detachement samenstellen en daarmede de in gevecht zijnde patrouille te hulp snellen. Wordt dergelijk vuurgevecht meer in de nabijheid van Kota Radja gehoord, dan zal de plaatselijke commandant dadelijk minstens een der infanteriekorpsen onder de wapens doen komen, een compagnie daarvan tot on lersteuning uitzenden en tevens nadere bevelen vragen aan den Civielen en Militairen Gouverneur. VIII. Bijzondere bevelen. Afgescheiden van de voor iederen postcommandant gegeven patrouille- opdracht, zijn de postcommandanten verplicht, wanneer zij kennis krijgen van de aanwezigheid van kwaad volk in hun sector, dadelijk een pa trouille uit te zenden, na in overleg te zijn getreden met de neven- posten en daarvan kennis te geven aan den liniecommandant en den Chef van den Staf. Ditzelfde geldt voor den plaatselijken commandant te Kota Radja ten opzichte van de sectoren, waarin de veldbataljons patrouilleeren; hij geeft kennis aan den Civielen en Militairen Gouverneur. Dergelijke patrouilles moeten bij aanwezigheid van kwaad volk ook gezon den worden in de gebieden van Merasa, Toekoe Bantah en mesdjid Raija.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 213