711 de gesteldheid van het terrein moet afstijgen, toch nog de beide handen vrij heeft tot het hanteeren der wapens. Tot zoover een kleine uitweiding over het rijwiel, welke wij niet onnoodig achteu voor hen, die nog niet persoonlijk of wel alleen uit geschriften met dit vervoermiddel keunis hebben gemaakt. Nu rest ous nog over te bespreken welk gebruik men van dit hoogst nuttige vervoermiddel in het Indische Leger zoude kunnen maken. Zeker zal men in Indië, zelfs al beschikt men over de meest ge oefende en lichamelijk goed ontwikkelde wielrijders, nimmer zooveel nut van het rijwiel kunnen hebben als in Europa. Daar zijn de wegen voor den wielrijder zóó gunstig, dat deze uren achtereen gemakkelijk met eene snelheid van 20 K. M. per uur kan door trappen, zonder dat hij behoeft af te stijgen; voor kleine afstanden kan deze snelheid zelfs tot 40 K. M. worden opgevoerd, dus over eenkomende met die van een Indisch paard in vollen ren. In Indië zijn voornamelijk de hellingen en ongelijkheden van den weg oorzaak, dat men niet tot zulke snelheden kan komen. Wil men niet aanhoudend hossen en stooteu of gevaar loopen met te veel snelheid gevaarlijke bochten in te rijden, dan bereikt men doorgaaus niet meer snelheid dan 15 K. M. in het uur, maar dan kan men het ook op een eenigszins goeden weg uren achtereen volhouden. Met een rijpaard langs den vlakken weg gaande legt men door bij afwisseling éen paal te draven en een paal te stappen in het uur slechts 8 9 K. M. af. Op den duur wint dus ook in Indië op den vlakken weg het rijwiel het nog verre van het rijpaard. Moeilijker echter wordt de zaak bij het rijden in het gebergte, maar ook dit stelt men zich overdreven voor. Moet men n. 1. tegen eene moeilijke helling op dan is het beter zijne krachten niet te verspillen maar af te stjjgen en het rijwiel aan de hand naar boven te brengen. Betreft het weinig steile hellingen, dan is men tegenover het rijpaard in het nadeel, daar men dit gerust in zoodanig geval kan laten draven. Eenmaal op de hoogte gekomen zal in vele gevallen de weg weder dalen en kan de wielrijder inhalen, wat hij vroeger heeft verloren. Is de daling niet te sterk, dan kan hij zich met vooruit gestoken beenen naar beneden laten rollen en zoodoende uitrusten van de vermoeienissen van het klimmen. Zelfs in sterk geacciden- Dl. I, 1897. 56

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 232