739
Bij Commandementsnota van 19 Maart 1890 werd bepaald, dar
de detachementen, zoo dit door toevallige omstandigheden niet andera
kan, geheel uit Europeeache, Amboineeache of Inlandsche fuseliers
mochten bestaan, indien er slechts op werd gelet, dat niet alle Euro
peeache fuseliers van hetzelfde detachement tot eenzelfde bataljon
behooren, doch de aanvulling zooveel mogelijk gelijkmatig uit de
bataljons wordt getrokken.
Bij Commandementsorder van 8 December 1890, No. 261 werd
het bewakingsdetachement te Ketapang Doewa en bij Commande
mentsorder van 13 Maart 1891, No. 51 het bewakingsdetaehemeni
te Lampeneroet ontbonden.
Bij de wetenschap dat een oorlogzuchtig volk als het Atjehsche
reeds bij het uitbreken van den oorlog ruim voorzien was vanvuui-
wapens en munitie voegde zich het billijk streven onzerzijds, dat
volk het bezit er van zoo moeilijk mogelijk te maken. Toen een
gedeelte van de bevolking onder ons gezag was gebracht, dacht men
onzerzijds tot hare ontwapening re kunnen overgaan; dit is ons niet
gelukt. Is eene ontwapening evenwel mogelijk, maar vooral is zij
staatkundig? Gedurende de vorige eeuw heeft men haar herhaal
delijk na de langdurige oorlogen in Schotland, op Corsica en in de
Vendee ten uitvoer willen brengen; doch het resultaat was steeds
gering. De ontnomen wapens waren spoedig door andere vervangen.
Tot November 1890 bestond in Groot Atjeh de bepaling, dat de
binnen de postenlinie gelegen kampong's, die roovers, veedieven dan
wel ander kwaad volk herbergden, begunstigden of daarmede heulden,
behalve solidair aansprakelijk, „geheel en al ontwapend" werden.
Daaruit blijkt, dat het bestuur zelfs in 1885 bij het innemen der
geconcentreerde stelling niet is overgegaan tot de ontwapening der
binnen die stelling gelegen kampong's. Daarmede is verstandig ge
handeld. Men moet alleen verbieden, dat de Atjeher wapens draagt
buiten zijn kampong en overigens het bezit van vuurwapens contro
leeren. De artt. 6, 7 en 10 van het huishoudelijk reglement voor
het korps Maréchaussée moesten op deze beginselen gebaseerd zijn.
De Atjehsche bevolking onder ons bestuur heeft nu eenmaal, evenals
hare nog vijandig gezinde landgenooten, geweren noodig niet slechts