745 Zij, die dit verbod overtreden, zullen, ingevolge art. 12 van de Or- donnancie op de rechtspleging onder de inheemsche bevolking van Groot Atjeh (Staatsblad 1881, No. 83) gestraft worden voor den eersten keer met 14 dagen ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon en bij herhaling met eene zwaardere straf tot 3 maanden toe. Art. 11. De Atjehsche bevolking binnen de postenlinie moet zich op den len April 1885 van den pas lett. B, in art. 7 bedoeld, voorzien hebben, zullende na dat tijdstip de straffen op overtreding van dat artikel gesteld, ingaan. Art. 12. Dit reglement treedt op den 5en Maart 1885 in werking. Tijdens de uitvaardiging van dit reglement tot verzekering der inwendige rust, orde en veiligheid binnen de postenlinie in Groot Arjeh, aldaar postcommandant zijnde, zal ik de opmerkingen mede- deelen, waartoe het aanleiding gaf. In art. 2 werden al de personen genoemd, die gerechtigd waren tot het dragen van één blank wapen. Zij echter, die onder het bestuur van vorige Gouverneurs als belooning voor bewezen diensten eerewapens hadden ontvangen, werden niet genoemd en mochten dus deze wapens voorloop'g niet dragen! Niettegenstaande in art. 3 al de blanke wapenen werden genoemd, die niet gedragen mochten wor den en daarvan eene teekening was gegeven, arresteerden verschil- dende patrouille-commandanten zelfs Atjehers, die in het bezit werden bevonden van grasmessen. Tot de redactie van art. 5 was de Gou verneur van Atjeh en Onderhoorigheden geheel onbevoegd, zoolang de staat van oorlog of die van beleg binnen het door onze troepen macht bezette gebied door hem niet was afgekondigd; maar boven dien was die redactie voor eenvoudige patrouillecommandanten velen hunner waren onderofficier onbegrijpelijk. Welke was de bedoeling van den Gouverneur, dat Atjehers, die met eenig vuurwapen werden aangetroffen of die wapens verborgen hielden, volgens het oorlogsrecht behoorden te worden behandeld? Waarom moest zij gevoileerd worden door eene voor velen onbegrijpelijke uitdrukking? Bij nota van 5 Maart 1885 bepaalde de Gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden, dat art. 8, le. alinea van zijn besluit van 1

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 270