746
Maart t. v. No. 15 L geene betrekking had op de pasarbezoekers
te Lambaroe
Bij Commandemeotsnota van 25 Maart 1885 werd bepaald:
Door het besluit van den Civielen en Militairen Gouverneur van Atjeh en
Onderhoorigheden dd. 1 Maart 1885, No. 151 en de Commandementsor-
der dd 1 Maart 1885, No. 40 wordt geene wijziging gebracht in de be
sluiten, waarbij eerewapens aan Atjehsche hoofden werden toegekend
terwijl het moet beschouwd worden, dat aan die toekenning tevens ver
bonden werd de vergunning, die eerewapens te dragen.
Bij zijne nota van 26 Maart 1885 schreef de Gouverneur vau
Atjeh en Onderhoorigheden, dat gewone gras- of tuinmessen, die
overeenkomen met de sadëbniet behooren tot de verboden wapens,
genoemd in het besluit van 1 Maart 1885, No 151, en derhalve
door de patrouillecommandanten niet zullen worden ontnomen aan
de bevolking.
Laatstgenoemd besluit werd vervangen door dat van 18 Mei 1885,
No. 224, waarvan de 13 artikelen aldus luidden:
Art. 1.
Het dragen van vuur- of blanke wapens binnen het gebied door den
postenketen ingesloten, is verboden behoudens de uitzonderingen in art.
2 genoemd.
Art. 2.
Tot het dragen van een blank wapen in den gordel zijn gerechtigd:
A.
B. de daarbij genoemde personen.
C.
D. Zij die voor bewezen diensten een eerewapen van het Nederlandsch-
Indisch gouvernement hebben ontvangen.
E. Aan de hoofden der Atjehsche Onderhoorigheden wordt geduren
de den tijd van hun verblijf te Kota Radja door den Gouverneur eene
speciale vergunning tot het dragen van een blank wapen verleend.
Zoowel Pangeran Hoesin als de hoeloebalang's en de boven vermelde
overige hoofden benevens zij, die gerechtigd zijn tot het dragen van een
eerewapen, zullen ten bewijze, dat hun vergund is, een blank wapen te
mogen dragen, een pas moeten vertoonen, ingericht volgens model litt. A.
De eerstgenoemde is herkenbaar aan een geel zijden paijong, de hoeloe
balang's aan een rood zijden en de overige boven vermelde hoofden
alsmede zij, die gerechtigd zijn tot het dragen van een eerewapen, aan
rood katoenen paijong's.