756 12 der Ordonnantie op de rechtspleging onder de inheemsche bevolking (Staatsblad 1881, No. 83) gestraft met drie maanden ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon en verbeurdverklaring van het onwettig vervoerde vee. Art. 21. De kampongs, die roovers, veedieven dan wel ander kwaad volk her bergen, begunstigen of daarmede heulen, zullen solidair aansprakelijk gesteld en geheel en al ontwapend worden. Art. 22. De voormelde bepalingen treden in werking op den eersten Februari 1888. Dit besluit lijdt aan bijna dezelfde gebreken als zijn voorganger. Bij Commandementsorder van 23 Januari 1889, No. 14 werd vastgesteld Behoudens het bepaalde in art. 8 van het besluit van den Civiel en Mili tair Gouverneur dd. 19 Januari 1888, No. 294, mogen geene Atjehers aan de ceintuurbaan worden toegelaten buiten de posten, welke in art. 5 van dit besluit genoemd zijn. Idet is derhalve niet alleen verboden, dat zij zich langs dezen commu- nicatieweg bewegen, maar ook, dat zij zich tot het snijden van gras of om andere redenen ophouden aan of in de onmiddellijke nabijheid der ceintuurbaan. Laatstgenoemd besluit werd vervangen door dat van 19 Novem ber 1890, No. 166/17, waarvan de verschillende artikelen aldus luiden Art. 1. Het dragen van vuur- en blanke wapens binnen het gebied van de postenlinie is verboden, behoudens de uitzonderingen, in art. 2 genoemd. Art. 2. Tot het dragen van een blank wapen in den gordel zijn gerechtigd a. Alle leden van de sultansfamilie. b. Alle Atjehsche hoofden, die eene door de adat erkende positie innemen, gelijkstaande met een bestuurvoerenden Imam. c. Zij, die voor bewezen diensten een eerewapen van het Neder- landsch Indische Gouvernement hebben ontvangen. d. Enkele kamponghoofden, die bij het bestuur zeer gunstig staan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 281