766
ik geneigd zou zijn „militaire land- en volkenkunde" te noemen.
Volgens mijne meening wordt bjj het onderwijs in de O. I. Land
en Volkenkunde eene te groote plaats ingeruimd aan het geogra-
phische gedeelte ten koste van het voor de praotische behoeften
onzer officieren zoo veel belangrjjker ethnographische deel.
Volgens het leerprogramma der Koninklijke Militaire Academie
te Breda, zooals deze inrichting was vóór 1895 dus met eene vier
jarige opleiding, werd gedurende de eerste 3 jaar een uur per week
besteed aan de behandeling van een algemeen overzicht van geheel
Indië, ook op het gebied van planten-, dieren-en delfstoffenrijk
eveneens van de geschiedenis van Indië, voornamelijk van onze ves
tiging aldaar, verder aan eene behandeling der staatsinrichting van
N. Indië. Voor meer dan gedeelte werd deze tijd besteed aan
eene geographische beschrijving van al de afzonderlijke eilanden; er
bleef dan nog maar een jaar van een uur per week over voor de
behandeling der eigenlijke ethnographie van Indië in het algemeen.
De kennis der geschiedenis en der staatsinstellingen van N. Iudië
is natuurlijk voor ons officieren van het hoogste belang, terwijl de
geographische studie van N. Indië ongetwijfeld de algemeene ontwik
keling van het officierskorps verhoogen zal.
Waar men echter zoo met den tijd moet woekeren, zou men zonder
gevaar de 3, zeker ruim 2 jaren, aan deze studie besteed, kunnen
verminderen, ten einde meer tijd beschikbaar te krijgen voor de
behandeling der ethnographie van Indië in het algemeen.
Wat is er bij ons, die indertijd op de schoolbanken der Academie
al die namen van bergen, rivieren, steden enz. in het geheugen
moesten opnemen, die al die vindplaatsen van delfstoffen en
al die bebouwingen der verschillende landstreken voor elk deel van
het uitgestrekte eilandenrijk moesten weten aan te geven, bitter
weinig van de verworven kennis overgebleven.
En is die kennis ons ooit van veel practisch nut gebleken?
Beziet men de questie in de eerste plaats uit een oogpunt van
algemeene ontwikkeling, dan is toch zeker de ethnologische studie
van nog veel hooger belang, omdat te voet tof het verkrijgen van
meerdere kennis van den mensch in het algemeen en van den In
lander van het Maleische ras in het bijzonder. Met diens levenE-