771
Rido nog eenige opmerkingen en aanteekeningen toe te voegen, die
echter mijne waardeering voor dat artikel in geenen deele te kort doen.
Mijne eerste opmerking is, dat het mij verwonderd heeft, dat Rido
bij de behandeling van zijn onderwerp zoo weinig klem heeft gelegd
op een marquant punt bij den omgang met de verschillende inlandsche
landaarden, d, i. op de wenscbelijkheid van eene degelijke taalkennis.
Toch is Rido evenzeer van die wenschelijkheid overtuigd, zooals
blijkt, vaar hij, over den omgarg met den Madoetees sprekende, zegt:
„Men moet hem vooral leeren begriipen en niet alleen in letterlijken,
maar zeer zeker ook in figuurlijken zin, de taal kennen, die hij
spreekt en daarnaar handelen."
Nu zullen er zeker zeer weinig Indische officieren zijn, die zich
op de studie van het Madoereesch gaan toeleggen, omdat wegens
het kleine aantal Madoereezen in ons leger, eene beoefening dezer
taal minder voor de hand ligt.
Rido heeft met hetgeen hij neêrschreef dan ook waarschijnlijk
meer het fcelarg der taalstudie in het algemeen op het oog gehad.
Zooals bij dit nu echter bij de Madoereezen te pas brengt, zal het
iemand, die niet veel hart heeft voor de studie van de taal, waar
schijnlijk den uitroep doen slaken: „Moet ik, behalve Maleisch, nu
ook al Boegineesch, Madoereesch en wie weet welke taal meer gaan
bestudeeren
Ik vermoed trouwens, dat Rido deze verzuchting van onverschil
ligen op het gebied, dat ons beider sympathie heeft, wel eens ver
nomen zal hebben, denkende dat zij door een dergelijke gemeenplaats
het goede streven als nutteloos en onpractisch kunnen voorstellen.
Waar ik echter op neer wil komen is, dat Rido in zijn artikel er
geheel niet over spreekt, dat het voor een goeden omgang met den
inlander in het algemeen, dan toch zeker noodzakelijk is om goed
Maleisch te kennen; niet het Laag of liever gezegdbrabbel Maleisch
maar wel degelijk het veelal zoo gehate zuivere Maleisch, ten onrechte
Hcog-Maleisch genoemd. Waarschijnlijk heeft hij eene vermelding
als zoodanig overbodig geacht, omdat hij dit beschouwt als eene
zaak, die van zelf spreekt; of wel hij heeft gemeend, dat dit niet
direct behooit tot het ordeiwetp, dat hij besprak
Maar hij zal toch wel ingezien hebben, dat zijn onderwerp „de eigen.