774 on derwerpen, als b. v. over het richten bij de voorbereidende schiet oefeningen, over het voorschrift op den velddienst en meer andere» niet tot haar recht kunnen komen, indien de instructeur zich alleen van zijn Laag-Maleisch bedient. Ik acht voor ons officieren de studie der Maleische en Javaansche talen van overwegend belang; die van het Javaansch om redenen reeds boven opgegeven, waaraan ik echter nog motieven van meer klemmenden aard hoop toe te voegen. Het Maleisch, waarvan wij ons overal in den Archipel kunnen bedienen, kan door ons officieren gevoegelijk gebruikt, worden in den omgang met Amboneezen, Madoereezen, Boegineezen, Soendaneezen en Timoreezen en natuurlijk ook veel tegenover Javanen; maar, bij dezen laatsten landaard dienende, is de kennis van Javaansch bui tengewoon gewenscht. Tegenover Amboneezen is het Maleisch op zijne plaats, omdat ze onder elkaar ook het Maleisch als omgangstaal bezigen, al zitten in dat Maleisch dan ook vele Moluksche woorden en meer woorden van Portugeeschen oorsprong dan in het Riouwsch Maleisch. Zeiven bloemrijke redenaarp, stellen ze het spreken van goed Ma leisch zeer hoog, en zijn ze er zeer op gesteld, dat men hun in goed Maleisch behoorlijk weet toe te spreken. Een officier, die goed Maleisch sproekt, staat, wanneer hij overigens goed met zijne ondergeschikten weet om te gaan, bij de Amboneezen bijzonder hoog aangeschreven. Over het algemeen ziet de inlander trouwens eene groote mate van kennis der Inlandsche talen bij den Europeaan voor een hoogen graad van beschaving aan, al kan hij het hierin, van een Westersch standpunt gezien, wel eens mis hebben. Door die taalkennis kan men eene groote macht over den Inlander verkrijgen, vooral ook omdat men zoo zeer in zijne achting rijst door grondige taalkennis. Het directe gevolg hiervan voor den officier zal zijn, dat de leiding zijner soldaten veel gemakkelijker wordt. Bij Madoereezen, Boegineezen enz. kan men m. i. met het Maleisch volstaan, omdat hun gering aantal eene speciale studie dier talen minder noodzakelijk doet zijn. Men kan er zich op toeleggen, als men het Maleisch en Javaansch ten volle machtig is, d. w. z. die

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 299