778
Dit vindt verder, zooals ik reeds vermeldde, zijne verklaring in
het wezen der taal zelf.
Voortvloeiende uit zijne ontwikkelingsgeschiedenis bestaat het Ja-
vaansch n. 1. uit meerdere taaisoorten, om ze zoo maar eens te
noemen.
De voornaamste dier taaisoorten is het ngokohet z. g. Laag-Ja-
vaansch, de taal, die de meerdere tot zijn mindere spreekt, bevattende
de meeste oorspronkelijk-Javaansche woorden.
De taal, die de mindere tegen zijn meerdere spreekt, is het krdma
(beteekent beleefd), het z.g. Hoog-Javaansch, bevattende, behalve een
zeer groot aantal woorden van het ngoko, ook nog een vrij groot
aantal, die geheel van de ngoko-woorden voor hetzelfde begrip
•afwijken.
Spreekt de mindere tegen den meerdere over diens lichaamsdeelen,
diens doen en laten en diens eigenschappen, dan is hij verplicht krama
inggil (hoog-kramll)-woorden te bezigen. Men heeft hier dus de
derde taaisoort voor zich, of eigenlijk maar een vrij beperkt aantal
woorden, die weer geheel afwijken van de krama-woorden, en waarvan
vele aan het Sanskriet ontleend zijn.
Spreekt een Europeaan van rang of stand tot een Javaansch
hoofd van eeuig aanzien, dan bezigen ze tot elkaar het krama met
kramti inggiU^ioovA&x voor dezelfde gevallen, waarin de mindere
dit doet.
Een enkel voorbeeld tot toelichting. Stel mijn lichaam doet mij
pijn, tenvolge van een val, of hoe dan ook, en ik wil dit aan mijn
bediende kenbaar maken, dan zeg ik:
Awaq- koe larS.
Lichaam mijn ziek (pijn).
Deze zin beteekent ook: ik ben ziek, wat men eenvoudig zou kunnen
vertalen met: akoe laramaar de Javaan is veelal geneigd juist dat
aicaq er bij te gebruiken. Wil mijn bediende mij mededeelen, dat hij
ziek is, dan zegt hijbadan koelS sakit.
lichaam en ziek.
ik
mijn