780 eerbiedige wijze zijn verzoek aan dien meerdere voordraagt, doordat de taal, die hij spreekt, slechts beleefde, zoet vloeiende woorden bevat. En ziehier dan ook het geheim verklaard, waarom er van het Javaanseh zoo'n kracht uit gaat, en waarom d meerdere, die deze taal goed machtig is, in de oogen van den mindere op zoo'n hoog stand ount staat Men meene nu niet, dat de houding, die de mindere tegenover den meerdere aanneemt, zoo kruipend en slaafsch is, als dat veelal wel wordt voorgesteld. De Javaan weet, dat hij tegenover den Javaanseh sprekenden meerdere alle vormen in acht moet nemen, die de Javaansche étiquette hem voor schrijft. In zijn eigen oogen is hij alleen beleefd, meer niet, en beleefdheid wordt door den Javaan als eere groote deugd geëerd, terwijl bruta liteit in zijoe oogen een grooter misdrijf is dan liegen of stelen. Deze eigenschap zit nu eenmaal in het Javaansche volkskarakter ze is er in gekomen door de eeuwenlange onderdrukking en over- heersching, waaronder dat volk gezucht heeft. De Javaan komt daardoor den Europeaan wel wat al te dociel voor en neemt men wel eens aanstoot aan zijne, van weinig zelf bewustheid getuigende, houding. Toch is het bepaald ongewenscht om den Javaan over zijne beleefdheidsvormen hard te vallen, want, het moge eenigszins vreemd klinken, een Javaan, bij wien de beleefd heidsvormen slijten, is op weg een slecht individu te worden. Verder zoudt gij mij misschien willen vragen, of de meerdere, die Javaanseh spreekt, nu niet anders doet dan altijd maar bevelen, en waaraan of hij dan de middelen ontleent om ook eens van zijne welwillendheid jegens zijne minderen blijk te geven, aangezien ik er juist op gewezen heb, dat de meerdere van belangstelling in en toegenegenheid tegenover den mindere blijk moet geven. Mijn antwoord op deze vraag is tweeledig. In de eerste plaats is het den Javaan zeer goed bekend, dat zijne taal voor Europeanen bijzonder lastig aan te leeren is. Waar hij dan ook den Europeaan vorderingen in deze taal hoort maken, daar weet hij wel, dat het alleen de belangstelling voor hem is, die er dien Europeaan toe brengt om zijn eens opgevat voornemen door te zetten, trots alle bezwaren. En ten tweede: behalve dat men, zooals van zelf spreekt, inde

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 305