787
chambrée eener Javaansche compagnie, niet minder dan vier afschrif
ten zien hangen van art. 191 van het Crimineel Wetboek, behelzende
de strafbepaling op diefstal in de chambrée.
Hieruit blijkt duidelijk, welken geringen dunk men zich in ons
leger soms nog vormt van het inlandsche element.
Men zal mij wel willen toegeven, dat een zoodanige maatregel
nooit kan leiden tot vermindering van diefstal en bovendien alles
behalve geschikt is om het eergevoel bij den inlandschen soldaat te
verhoogen.
Yelen schrijven den inlander geen eergevoel toe. Hij bezit dit
echter wel degelijk, maar het openbaart zich, evenals al zijne ge
voelens, bij hem op eene geheel andere wiize dan bij ons; het is
een ander soort eergevoel.
Trouwens, begrippen omtrent eer varieeren immers niet alleen
naar de eeuw, waarin men leeft en den stand, waartoe men behoort,
maar ook naar de luchtstreek, waaronder men geboren is.
Voor de officieren, die geroepen zijn om den inlandschen soldaat
te leiden en zijn peil te verheffen, ligt hierin eene aansporing, om
te trachten, ook in deze achter zijne denkwijze te geraken en hem
een hooger eergevoel volgens onze begrippen bij te brengen.
Verder zorge men van de aanwezigheid van eergevoel ook bij
inlanders op practische wijze partij te trekken ten bate van de
oefening en van de tucht in de compagnie.
En hiermede beschouw ik de taak, die ik mij opgelegd had met
het schrijven van dit opstel, als volbracht.
Ik hoop, dat hét mjj gelukt moge zijn hierdoor bijgedragen te
hebben tot eene vorming der fundamenten van het gebouw mijner
wenschen.
Het is mijne innige overtuiging, dat waar anderen, liefst velen
en met alle krachten, mede willen werken om dit gebouw zijne vol
tooiing te doen naderen, het Indische leger meer in waarde verhoogd zal
worden, en wij veel meer profijt zullen kunnen trekken van de goede
eigenschappen, die ontegenzeggelijk ook de inlandsche soldaat bezit,
maar die veelal blijven sluimeren op den bodem van zijn gemoed,
zoolang het ons niet gelukt is in zijn binnenste door te dringen.
Wil ons leger de schoone, maar zware taak, die het op de schou-