790
brengen, want dit ontbrak geheel, en lofwerk werd slechts schaars
aangebracht, zoodat de kraton, wat schoonheid van stijl betreft, geen
nauwkeurige beschouwing verdient.
Even eenvoudig was de bijgelegen tempel, wiens voorgevel zich
spiegelde in het water van eene groote gemetselde badkom, waar de
Muzelman, volgens Mahomed's voorschrift, zijne wasschingen ver
richtte alvorens den drempel te overschrijden streng eenvoudig waren
desgelijks de heilige begraafplaatsen der vroegere sultans van Mataram
die, naar wordt beweerd, van goddelijken oorsprong zijn.
De uitgestrekte tuinen en pleinen waren in een wildernis van
planten en velden van lang gras herschapen; alles wees op verval
door verwaarloozing.
Alleen de tomben der vorsten waren en worden nog met vrome
zorg onderhouden, en wierook- en bloemenoffers getuigen van voort
durende bedetochten naar de heilige plaats.
Door zijne ligging aan den voet van het woeste en met dichte
wouden bedekte Zuider-gebergte, in welks ontoegankelijke schuil
hoeken talrijke rebellen zich ophielden, verkreeg de kraton een groote
beteekenis, te meer daar de rebel Dipa Negara in het landschap
Pleret grooten invloed uitoefende.
Toch scheen men in den aanvang weinig waarde gehecht te hebben
aan dat versterkte paleis, of wel is die belangrijke positie de aan
dacht onzer krijgsoversten ontgaan, totdat de geniale Dipa Negara, die
de stoute hand naar den sultans-zetel uitstak en ons het gezag betwistte,
partij trok van dat verzuim en in April 1826 daarin eene bezetting
wierp, die het onzen troepen zoo lastig maakte, dat men genoodzaakt
was den kraton stormenderhand te nemen (16 April 1826).
Uit gebrek aan troepen, zoo beweren sommigen, moest die stelling
weder worden prijsgegeveneerder gelooven wij, dat men toen de
muiters nog te gering schatte, en gemeend heeft, dat de ontvangen
bloedige les hen zoude afschrikken zich nogmaals in de nabijheid
van de hoofdplaats Djokjakarta te nestelen. Yan dien misslag maakte
Dipa Negara andermaal gebruik, om eene aanzienlijke macht binnen
de kratonmuren te brengen, welke hij onder de bevelen stelde van
den kloeken Temengoeng Kerto-Pangalassan, een der dapperste aan
voerders, die in den Java-oorlog een sterkte tegen de onzen verdedigde.