801
kan tea door de cavalerie met onweerstaanbare kracht overhoop gere
den en neergesabeld.
De sabels der huzaren en lansen der djajang-sekars maakten steeds
wijder openingen in de gelederen des vijands. Wie zich niet wist
te redden, werd neergesabeld en met speren afgemaakt, of door de
hoeven der paarden vertrapt.
Een andere bende opstandelingen, die, door majoor Van der Wijck
in den kraton achtervolgd, ook naar buiten vluchtte en denzelfden
weg nam als de eerste, ging het niet veel beter.
Een niet te berekenen nadeel had de vijand zich door dat vluch
ten berokkend; het terrein aan de oostzijde was bedekt met een
menigte lijken en gewonden, waaronder priesters en hoofden.
Met het oog op de luttele sterkte onzer ruiterij kon aan eene hard
nekkige vervolging der verstrooide vluchtelingen niet gedacht worden;
bovendien moesten de paarden weder op adem komen, reden waarom
majoor Yerboom „verzamelen" liet blazen.
1 nmiddels was de 2e colonne, versterkt door een afdeeling van het
legioen, den kraton binnengedrongen en had zich nabij den zuider
ringmuur met majoor Le Bron de Yexeia vereenigd.
Terwijl de reeds vermelde gebeurtenissen aan de westzijde plaats
grepen, waren de Mangkoe-Negarasche troepen in afwachtende houding
gebleven en hadden alleen hun tirailleurs in het gevecht gebracht.
Wel was hun de order gegeven, om den muur ten oosten te beklim
men, zoodra zij de ontploffing van de mjjn en den stormmarsch zou
den hooren, doch het gedonder van het geschut, het geweervuur en
het verward rumoer van den strijd hadden ten gevolge, dat op dien
afstand, noch van den slag, noch van de signalen iets werd vernomen.
Ofschoon daardoor de hoofdaanval niet gesteund werd, had het toch
zi)n voordeel, dat de vluchtende vijandeljjke benden deze troepen op
hunnen weg hadden ontmoet.
üe luitenant Roeps, die met een afdeeling der hulptroepen en de
ruiterij van het legioen ten Z. en Z.O. stond, was voortdurend in
een vuurgevecht gewikkeld met verdedigers van den muur. Tegen