822 thans uitgemaakt werd was laatstgenoemd Staatsblad niet, maar dat Yan 1875 No. 100 van toepassing. Bij Staatsblad van 1879, No. 217 werd, met intrekking van de Staatsbladen van 1875 No 100 en van 1878 No. 212, o.m bepaald: Art. 1. De in-, uit- en doorvoer van vuurwapenen, buskruit en ander oorlogsmaterieel in het gouvernement Atjek en Onderhoorigheden anders dan ten behoeve van den lande of tengevolge eener bijzondere vergunning van den Gouverneur van dat gewest, is verboden. Art. 2. Het aanwezen aan boord van schepen en vaartuigen, die zich bevinden op eene reede of in eene haven van het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, van vuurwapenen, buskruit en ander oorlogsma terieel, naar het oordeel van den commandeerenden zeeofficier van het oorlogsschip, dat het onderzoek houdt of, zoo geene oorlogsschepen aan- wezig zijn, naar het oordeel van het hoofd van plaatselijk bestuur, niet behoorende tot de uitrusting van het schip of vaartuig, wordt gelijk gesteld met verboden invoer, behalve ingeval het schip of vaartuig de harven of reede aandoet tengevolge van wel bewezen zeeramp of nood. Art. 3. De overtreding van het verbod van in-, uit- en doorvoer, om schreven in art. 1 en die van het voorschrift van art. 2, worden gestraft met eene geldboete van één duizend tot vijftigduizend gulden. De aangehaalde vuurwapenen, buskruit en oorlogsmaterieel en de goe deren of voorwerpen, waarin zij verpakt of geborgen zijn, worden ver beurd verklaard. Vaar-of voertuigen en gespannen, waarmede de overtreding is geschied of beproefd, zijn voor de betaling van de opgelegde boeten en van de kosten der gerechtelijke vervolging aansprakelijk. Poging tot overtreding van het verbod van in-, uit- en doorvoer, om schreven in art. 1, is strafbaar. Art. 4. De onderdanen van den vorst of het hoofd van den staat, in welks gebied de overtreding is gepleegd, blijven te dier zake justiciabel voor hunne rechtbanken en rechters. Alle overige personen zijn ter zake van overtreding der bepalingen dezer ordonnancie onderworpen aan de rechtsmacht van den krijgs-, te vens residentieraad in het gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden, (1) die bevoegd is om in het eerste, tevens hoogste ressort te oordeelen over alle overtredingen van het verbod, door de hierbedoelde personen begaan, hetzij Europeanen, hetzij inlanders. Art. 5. De krachtens deze verordening opgelegde en voldane boe- fen, zoomede de geldswaarde der aangehaalde en verbeurd verklaarde vuurwapenen, buskruit en oorlogsmaterieel, waarop zij is geschat door (1) Zie Staatsblad van 1876 No. 200 en van 1881 No. 82.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 349