515 1885 patrouilles en na dat tijdstip sector-patrouilles werden genoemd en belast waren met het bevestigen van de rust, het handhaven der vei ligheid op de gemeenschapswegen, het opsporen en gevangen nemen van onruststokers en het uiteendrijven en rusteloos vervolgen van vijandelijke benden, hebben die bevoegdheid natuurlijk wel. Volgens Roguet moeten deze patrouilles in een guerillaoorlog nooit minder dan 50 bajonetten sterk zijn. In Groot-Arjeh waren zij in 1885 soms 10 bajonetten sterk, zooals later zal blijken. Bij commandementsorder van 22 September 1883, 189 gaf de militaire commandant van Atjeh en Onderhoorigheden, kolonel Demmeni, voor deze patrouilles de volgende bepalingen, bijeengeza meld in eene Algemeene Instructie voor patrouille-commandanten. 1°. Vreedzame inwoners moeten met rust gelaten worden. 2°. Gewapende Atjehers of verdacht uitziende personen, ook ongewa- penden, niet van passen voorzien, moeten worden aangehouden en, pogen zij weg te loopen, dan worden zij neêrgeschotenzoo niet, dan worden hunne passen afgevraagd. Zijn ze van een legalen pas voorzien, waarop voor zoover de gewapenden betreft, uitdrukkelijk moet vermeld staan' dat, welke en hoeveel wapens zij mogen dragen, dan worden hunne namen' woonplaatsen, enz., afgevraagd. Komen die met hun pas overeen, dan kunnen zij hun weg volgen. Men lette er evenwel op, voor hoe langde pas is afgegevenraadzaam is het, na te gaan of de naam van den houder met den naam van den persoon overeenkomt. Zoo zij geen legalen pas hebben, worden zij gearresteerd. Pogen zij zich tegen hunne arrestatie te verzetten of daarna weg te loopen dan worden zij neêrgeschoten. 3°. In geval van eene ontmoeting met den vijand moet dezen zooveel mogelijk afbreuk worden gedaan, mits men zich echter niet; in het gebergte of in hinderlaag late lokken. 4°. De patrouillecommandant zal gedurende den marsch alle inlich tingen omtrent den vijand, het terrein en de gezindheid der bevolking inwinnen, die hij verkrijgen kan. 5°. Hij zal daartoe bij het doortrekken der kampong's de hoofden bij zich ontbieden en aan dezen de noodige vragen stellen. Verschijnen de hoofden niet, dan wordt daarvan gerapporteerd. 6°. Hij zal de wegen, bruggen en den toestand van het terrein obser- veeren en van alle verdachte verschijnselen nota nemen. 7°. Hij zal in beslag nemen de rijst, gezouten visch, het gedroogde vleesch, de petroleum en het zout, die in eenige quantiteit (bijv. in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 34