834
hebben. Als dwangmiddel hebben zij dus tot dusver, ondanks de
groote inspanning der Marine en de aan haar bestede aanzienlijke
kosten, luttel uitgewerkt, zooals verschillende stationscommandanten
in Atjeh sedert 1873 aangetoond hebben.
Een kustgebied zoo uitgestrekt als van Tamiang tot Troemon
dadelijk in zijn geheel en niet broksgewijs te blokkeeren, zoodanig
dat alle uit- en invoer, alle kustvaart en alle vischvangst verboden
worden, is voor onze Indische Marine, met het oog op den toestand,
waarin zij verkeert, eene zeer moeilijke taak. De kustlijn van Tamiang
tot Troemon heeft reeds eene lengte van circa 720 kilometer. Voor
eene eenigszins afdoende blokkade van het geheele kustgebied, die
aan de drie bovengenoemde eischen moet voldoen, wordt dus eene
aanzienlijke scheepsmacht gevorderd; maar wanneer aan de^e voor
waarde niet kan worden voldaan, moet men van partieele of broksgewijze
blokkades niet veel effect verwachten.
De eerste blokkade der Atjehsche kust begon in April 1873 na
het einde der eerste expeditie. Voor eene afdoende blokkade was
het aantal beschikbare oorlogsbodems aanvankelijk te gering. Daarom
luidde de opdracht aan de Marine, de kust „zoo goed mogelijk" te
blokkeeren en te trachten „zoo veel mogelijk" den invoer van oorlogs
contrabande, opium en levensmiddelen tegen te gaan, den handel
afbreuk te doen en den vijand Dadeel te berokkenen. Het blokkade
eskader bestond aanvankelijk uit slechts 4 oorlogsschepen, maar telde
in Juni d. a. v. reeds 14 en in Augustus van dat jaar 23 bodems,
waaronder een viertal schepen van de Gouvernementsmarine, gedeel
telijk door personeel van de oorlogsmarine bemand (een detachement
mariniers) en onder de bevelen van zeeofficieren gesteld onder den
titel van „militairen commandant." (1) Naarmate de Marine in Indië
over meer schepen kon beschikken, kon ook de blokkade met meer
gestrengheid worden gehandhaafd. De goede werking dezer blokkade
werd al dadelijk benadeeld door de met toestemming van den Gou
verneur-Generaal op de Nederlandsche consulaten te Singapore en
Pinang aan neutrale schepen uitgereikte licentiën, die tot smokkel
handel aanleiding gaven. Deze licentiën waren bijzondere vergunningen
aan daarin genoemde personen om in eene aangewezen Atjehsche
1) Monitor, „De transportschepen voor het Indische leger."