835 plaats peper te gaan laden ter verevening van nog uitstaande geldelijke voorschotten. De hiervoor bestemde vaartuigen mochten noch lading noch geld, alleen ballast en de schuldbekentenissen medebrengen; maar reeds spoedig bemerkte men, dat aan de schuldvorderingen der Engelsche firma's te Pinang, in wier belang bovenbedoelde maatregel hoofdzakelijk getroffen was, geen einde scheen te komen en de op Atjeh varende neutrale schepen gebezigd werden om opium, geld, vuurwapens en munitie binnen te smokkelen, zoodat die maatregel, die onze belangen zeer benadeeld heeft, ingetrokken moest worden. Den 21en Juni 1873 werd vastgesteld de volgende Instructie voor den Commandant der maritieme middelenbelast met de Blokkade van het Atjehsche Rijk. Art. 1. Het kustgebied van Atjeh wordt gerekend aan te vangen bij Troemon op de Westkust, en strekt zich van daar om de Noorduit, van Atjeh-Hoofd om de Oost en van Diamant-kaap om de Zuid-Oost tot aan de rivier van Tamiang, zijnde dit de Zuid-Oostelijke grensscheiding van het Atjehsche Eijk en het gebied, dat geacht wordt te staan onder het bestuur van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement. Art. 2. Alle vaartuigen onder Atjehsche vlag, zoowel oorlogs-als han delsvaartuigen, zullen prijs gemaakt worden en naar de naastbij gele gen haven of reede van ons gebied, alwaar een Hoofdambtenaar bestuurt, overgevoerd, of zoo noodig, in den grond geboord. Art. 3. Geene vijandelijkheden jegens Atjehsche vaartuigen mogen worden gepleegd in havens en territoriale wateren of op reeden van on zijdige natiën. De tot het grondgebied behoorende vaarwaters worden geacht te reiken tot op een kanonschot afstands van de kustlijn, bij laag water gerekend. Art. 4. De staat van oorlog alle handelsbetrekkingen tusschen de in oorlog zijnde natiën verbiedende, zal ook onder Nederlandsche vlag alle handel met Atjeh moeten worden tegengegaan. Art. 5. Schepen en vaartuigen, varende onder de vlag van onzijdige Mogendheden, kunnen alleen worden aangehouden en opgebracht 1. indien zij de blokkade trachten te verbreken; 2. indien zij voor den vijand oorlogscontrabande, afgezanten, officieele depêches en troepen voor Land- of Zeemacht overvoeren; 3. indien zij dubbele of valsche papieren aan boord hebben 4. indien zij blijkbaar hunne papieren over boord geworpen of op eenige andere wijze vernietigd hebben; 5. indien de schippers weigeren op verzoek van den kruiser eenig ver dacht gedeelte van hun schip, waar de scheepspapieren of oorlogs- Dl. I. 1897. 65

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 362