846 laatste sluiting der Atjehsche kust jaren duren. Ieder begrijpt, dat eene langdurige sluiting of blokkade den vijand leert, zich aan den toestand te accomodeeren. De visschers, die niet meer kunnen visschen, worden landbouwers of leegloopers. De rijstbouw ontwikkelt zich tengevolge van den verboden invoer, zooals op de Noordkust geble ken is. Kleine industrieën, die vroeger aan het kwijnen waren, her leven weer. De wegen voor den smokkelhandel verplaatsen zich van langs het strand meer naar het binnenland en over het heuvelterrein. Indien men tot eene blokkade of sluiting overging om Atjeh tot onderwerping te brengen, nadat alle andere dwangmiddelen om dht doel te bereiken, mislukt waren, had Atjeh voor den buitenlandschen handel gesloten, had de geheele kust geblokkeerd moeten worden. Houdt men de kust goed afgesloten dan komt het er minder op aan of er binnen de blokkadelinie wordt gevischt of met sampan's of djaloer's gevaren. Door het beletten der kustvaart en der visscherij verbitterde men de goedgezinden, die onze vijanden werden, terwijl door het openlaten der Oostkust en van andere gedeelten der kust het beletten van den in- en uitvoer toch niet plaats had. Yischvangst met prauwen moest worden verboden is beweerd omdat men anders de prauw vaart (de smokkelarij) niet in handen had. In die bewering is waar heid maar wanneer èn kustvaart met Atjehsche vaartuigen èn visch- vangBt binnen zekere grens toegestaan waren geworden, doch de Oost kust en de andere niet gesloten kustgedeelten ook gesloten waren geworden en op de grenzen van het gesloten kustgebied eene uitste kende controle op in- en uitvoer ware gehouden, was dat voor het resultaat der sluiting beter geweest. Men wilde in- en uit voer beletten om de bevolking door gebrek tot onderwerping te dwin gen maar dan had men niet tot eene partieele sluiting der kust moeten overgaan en door de uitbreiding van licentiën het effect der sluiting verzwakken. Men wilde de bevolking tot onderwerping brengen en men moest o m. de vischvangst beletten maar ook op dit terrein ging men niet coscequent te werk en liet men zich verleiden tot het maken van uitzonderingen, tot zachtheid terwijl daar, waar men dat niet deed, de dwangmaatregel niets flinks of krachtigs bezat, doch geheel het karakter van plagerij bezat, waardoor de weinige goed gezinden onze doodvijanden werden.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 373