871 wanneer hare vleugels volkomen zjjn aangeleund, dan wel wanneer hare vleugels zoodanig door uitgezette gevechtspatrouilles gedekt zijn, dat overvalling geheel uitgesloten is. Waar dit niet het geval is, doet zij beter te paard te blijven, ook hierbij belet niets nu en dan een schot af te geven, alleen reeds daarom gewettigd, omdat de vijand dan weet, dat het door hem zoo begeerde punt door ons bezet is. Wat er in zit, weet hij niet; nu eens ziet hij een enkelen cavalerist, dan weder valt er een schot, zoodat hij de zaak niet vertrouwt eu van een verder opdringen afziet. En mocht hij toch opdringen, dat alleen van een sterkeren vijand te verwachten is, dan zal de cavalerie het wel niet zoover hebben laten komen, zelf reeds van hare gevechtspatrouilles bericht ontvangen en dit aan den colonnecommandant doorgezonden hebben. Is door de colonne de gevechtsformatie aangenomen, en wijkt een zeer beweeglijke vijand steeds voor haar uit, zoodat van eenige voor bereiding geen sprake is, dan wordt, zoo het terrein zulks maar eenigs- zins toelaat, in de gevechtsformatie, zoogenaamd in „breed front," voorwaarts gegaan. Ook hierbij mag de cavalerie het schootsveld geen oogenblik belemmeren, en blijft zij gedurende de beweging op een of op beide vleugels der gevechtslinie. In tijds moet de cavalerie den vijand, die zich onophoudelijk in het zijwaarts gelegen terrein zal vastzetten, om de gevechtslinie en reserve, die diepe en breede doelen aanbieden, onder vuur te nemen, verdrijven meermalen zal zij daartoe geheel of gedeeltelijk moeten oprukken, wat het geval zal zijn als de vijand zich achter galangans, in laag opgaand hout, achter enkele alleenstaande dikke boomen, dan wel achter alleen staande heuvels genesteld heeft. Zoo werd de vijand, 20 man sterk, door twee pelotons cavalerie verdreven van een hoogen heuvel, gelegen op den linker oevtr van de Atjehrivier nabij de missigit Lam-Panas. Gesloten werd daartoe de helling in galop opgegaan. Oorspronkelijk scheen de vijand den aanval af te wachten, doch bedacht zich bijtijds en spoedde zich van den vrij hoogen heuvel in de Atjehrivier (Atjeh 1896). Eenmaal de heuvel in het bezit van de cavalerie, bleef deze hem vasthouden, totdat de geheele colonne voorbij was, waarop zij weder naar voren oprukte.(Atjeh 1896).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 400