908 loppement des reconnaissances militaires Java" en de hoogst ver dienstelijke opstellen van den toenmaligen kapitein van den Generalen Staf F. de Bas: „De residentiekaaiten van Java" en „Lacartographie et la topogr.iphie des Indes Orientales Neerlandaiees" (1888) blijkt, dat toen Meijer bij den Topographischen dienst zijne intrede deed, deze, wat de opname en kaarteering van Java betrof, nog in zjjne wordingsperiode verkeerde. Yelen van Meijer's landgenooten dienden toen eu later bij den Topographischen dienst, en als ik hier uit de lauge rij uatnen in deze eeuw der Indische topographen slechts die van von Schierbrand, Wilsen, Ullmaun, Steek, too Schauroth, Mickler, Strauss en von Balluseck noem en van onze Indische geographen slechts de namen van Reinwardt, Miiller, Juughuhu, Hass- karl, Osthoff, Hömer, Schwauer, von Kosael, vou Gaffron en von De wall meld, behoef ik niet te zeggen, wat Nederlandsch-Iudië, ook op het gebied, waar Meijer zich het meest te huis gevoelde, aan Duitschers te danken heef,. In 1858 tot sergeant-opnemer bevorderd, nam Meijer in 1859 deel aan de tweede expeditie tegen Boni in zijne qualiteit van opnemer. Deze door den luitenant-generaal J. van Swieten aangevoerde krijgs tocht is op boeiende wijze door den toeumaligen kapitein der Infanterie M. T. H. Perelaer in zijn werk „De Bouische expeditiën" beschreven Eens heb ik Meijer over die expeditie hooren spreken. Het schijnt, dat bij toen eerst goed gevoeld heeft, wat ontbering voor den opnemer zeggen wil. Zou hij die als opnemer nooit van te voren op Java en in den tijd, waarvau ik nu spreek, hebben gekend? Wie de schilderachtige en overigens zeer juiste beschrijving van het leven van een opnemer in de Bas' zooeven genoemd opstel „La cartographie des Indes Orientales Neerlandaises" heeft gelezen, geeft daarop een bevestigend antwoordmaar Meijer, die een gezond en krachtig gestel had, zou niet licht klagen. Hij, die zoo opgewekt was, zag altijd lichtpunten. Na afloop der tweede Bonische expeditie ging Meijer naar Midden Java. In 1860 was zijn diensttjjd verstreken en verbond hij zich op nieuw voor den Lidischen militairen dienst, wederom zonder hand geld. In datzelfde jaar werd hij tot sergeant-majoor opnemer bevor derd. In dezen graad kwam hij in 1861 bij de opname van Zuid

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 443