910
Japara om ook dit gewest op te nemen. In 1869 werd hem de
heropname van het noordelijk gedeelte der residentie Madioen opge
dragen, waarin ook groote fouten waren ontdekt. Ik meen, dat dit
werk van 1869 tot 1871 heeft geduurd en dat Meijer toen chef
eener opnemingsbrigade is geworden. Daarna werden de residentiën
Kediri en Pasoeroean onder zijne leiding opgenomen.
In November 1874 werd Meijer tot kapitein bevorderd. Ook in
dezen rang bleef hij bij den Topographischen dienst geplaatst. In
1875 werd hij als chef der opname iu Atjeh geroepen. De jaren
1875, 1876 en 1877, die Meijer op het oorlogsterrein van Noord
Sumatra doorbracht, behooren tot de merkwaardigste van den vijf
en twintigjarigen oorlog tegen Atjeh. De eerste goede kaart van
het door onze troepen in Groot-Atjeh bezette gebied kwam onder
Meijer's leiding tot stand. Door den aard zijner betrekking ver
richtte hij in die jaren onder de bevelen van de generaals-majoor
Pel, Wiggers van Kerchem en Diemont herhaaldelijk stafdienst.
Hoe hij zich op het oorlogsveld aldaar vele malen wist te onder
scheiden, bewijzen de koninklijke belooningen, die hem ten deel zijn
gevallen. Bij Koninklijk besiuit van 24 Maart 1877 No. 5 werd
hij benoemd tot Ridder der 4o klasse van de Militaire Willemsorde
als erkenning zijner verdiensten bij de krijgsverrichtingen speciaal
gedurende het tijdvak tusschen 26 December 1875 en 9 Maart 1876
bij de operatiën tegen de IY, VI en IX moekims van de XXY
en tegen de XXII moekims, terwijl hem bij Koninklijk besluit van
13 September 1877 No. 24 de Eeresabel met het opschrift „Voor
betoonde dapperheid" werd geschonken als belooning voor zijn ge
drag bij de krijgsverrichtingen gedurende de maanden September en
October 1876. Al deze krijgsverrichtingen zijn op verdienstelijke
wijze beschreven door den kolonel van den Generalen Staf H. F
Meijer toen luitenant-kolonel, chef van den Staf in Atjeh in
zijn werk „Atjeh van 26 December 1875 tot 4 September 1876" en
den majoor der Genie E. B. Kielstra in zijne „Beschrijving van den
Atjeh-oorlog." Gedurende zijn verblijf in Atjeh werd Meijer in Mei
1876 overgeplaatst bij den Generalen Staf.
Na zijn vertrek van Atjeh werd Meijer belast met de voortzetting
der opname van de residentie Pasoeroean, totdat hij bij het vertrek