918
waardoor hij in het tropenland op krachten bleef. Waarin Meijer
naar de meening van vele officieren, die onder hem gediend hebben,
uitmuntte, dat was door alle tijden heen in zijn karakter. Hij was
iemand, van wien gezag uitging. Het mannelijk voorkomen van
dezen forsch gebouwden Germaan imponeerde. Zjjn steeds van hel
der inzicht getuigend oordeel, op welwi'lende wijze gegeven en ge
moedelijken toon uitgesproken, deed hem de achting van allen ver
werven, die met hem in aanraking kwamen. Bij den Topographischen
dienst hield men niet alleen veel van hem, maar zag men ook tegen
hem op, niet zoozeer omdat hij in kennis en ervaring boven velen
uitblonk als wel door zijne persoonlijkheid. Er ging van dezen man
eene kracht uit, die veel goeds heeft gewrocht en veel leed heeft
voorkomen. Men wist, dat men altijd op hem kon rekenen en, waar
tekortkomsten moesten worden erkend, een humaan oordeel van hem
zou ondervinden. Meijer handhaafde ziju prestige, zooats de man van
opvoeding en ontwikkeling het doet. Niet alle chefs, onder wie hij
gediend heeft, kouden op zijn achting aanspraak maken, maar geen
enkelen chef heeft hij honig om den mond gesmeerd.
Hoe was hij in zijn werk? Bij de opname was hij vooral een
man van de practijk. Vele verbeteringen in de werkwijze zijn van
hem uitgegaan. Hij verstond het werk door en door, omdat hij zoo
lang en reeds beneden den rang van officier als opnemer had gear
beid Op enkele uitzonderingen na zijn bijna al de latere brigade
chefs door Meijer gevormd. De wetenschappelijke grondslag, die het
lateie opnemingswerk zoover boven het vroegere verheft, is het werk
van den Kolonel der Genie A. W. Egter van Wissekerke, maar
Meijer is van de oudere officieren-opnemers stellig de eeuige geweest,
die het nut dezer verbetering onmiddellijk ingezien en die met alle
krachten gesteund heeft. De „Terreinleer"waarvan sedert eenige
jaren een tweede druk bestaat is voor een groot gedeelte ook zijn
werk geweest; want met de „Terrainkunde" van Hubert vou Boehn
als model diende hij de gegevens in voor eene Indische Terreinleer,
die door den kundigen len luitenant der Infanterie D. F. van der
Pant toen 3e adjunct bij het Topographisch bureaunaar de in
zichten van den toenmaligen chef van den Topographischen dienst,
den luitenant-kolonel der Genie K. L. Pfeiffer omgewerkt en voor den