921 doel werd hun van de zaak der Padri's en van hunne vooruitzichten een schoon tafereel opgehangen. In geheime bijeenkomsten, welke met dat oogmerk plaats hadden, werden die soldaten goed onthaald. Ieder hunner, die tot de Padri's overliep, ontving f 25. In Juli 18B5 had Toewankoe Tamboesei reeds 20 onzer met hunne wapens gedeserteerde Mohamedaansche militairen in zijn dienst. Gedurende den Padrioorlog zijn alleen v/m. 1831 t/m. 1834 gedeserteerd 110 militairen: 12 Europeesche en 98 Mohamedaansche! Hoeveel beter was het gehalte onzer inlandsche militairen gedurende den 24-jarigen Atjehschen oorlog! Ook in dezen oorlog heelt het immers niet aan pogingen bij den vijand ontbroken om onze soldaten te debaucheeren. In 1S76 bij onze vestiging in Pedir werden de inlandsche soldaten van het detachement aldaar zelfs door den detachementscommandant niet ver trouwd, die overigens als een flink officier bekend stond. Het zou trou wens niet de eerste maal zijn, dat aan de trouw der Mohamedaan sche militairen getwijfeld werd. Men had dit o. m. ook gedaan in 1835 tijdens den tocht van den Kapitein der Infanterie de Leau met den Assist ent-Resident de Perez van Benkoelen naar Ampat Lawang, zoodat die kapitein zelfs niet een enkelen dag voor het behoud onzer stelling te Kaban kon instaan. Niettegenstaande Atjehsche ronse laars aan onze soldaten eene belooning van f 400 per hoofd voor spiegelden, indien zij tot den vijand overliepen, waren er onder de 70, die v/m. 1882 t/m. 1892 in Atjeh en Onderhoorigheden deser teerden, slechts 15 inlandsche militairen. (1) Behalve op desertie tracht de vijand ook te werken op het verkoo- pen van scherpe patronen door onze militairen. Gelukkig heeft dit euvel zich in de laatste jaren weinig meer voorgedaan. Het ge beurde echter niet alleen in den Atjehschen volksoorlog. In 1795 werd van de Pransche soldaten in de Yendée officieel gerapporteerd. Les soldats changent les cartouches contre du pain. Roguet teekende hierop aan Ce dêlit a souvent existé dans la Vendée. Men kan hierop niet genoeg letteD. In de eerste plaats denke men in een volksoorlog aan de handhaving eener strenge discipline. Alle bevelhebbers van onder vinding zijn het daaromtrent eens geweest. Dl. II. 1897. 70 (1) Zie de werken 7an de Sluers en Large en Indisch Militair Tijdschrift 1892.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 456