- 930 Yan af het vertrek van Generaal van Swieten van Atjeh was den postcommandanten steeds gezegd geworden, dat de verdediging van hun post eene actieve behoorde te zijn. Zoo schreef de militaireen civiele bevelhebber bij zijne circulaire van 27 Juli 1875: Met het oog op de onzekerheid, die er bij enkele postcommandanten schijnt te bestaan aangaande hunne bevoegdheid tot het doen van on dernemingen op vijandelijk gebied, wordt bij deze, met intrekking van vroeger ter zake gegeven voorschriften, te kennen gegeven, dat alle oor logshandelingen, door welke men den vijand verontrust of afbreuk doet, zonder zichzelven aan verliezen bloot te stellen, niet alleen geoorloofd zijn, maar zelfs ten zeerste aanbeveling verdienen. Het verbranden van huizen, het vernielen van kam pong's, het over vallen van vijandelijke wachtposten, het leggen van hinderlagen, enz. zijn handelingen, die, wanneer ze met beleid en omzichtigheid worden uitgevoerd, de onzen weinig gevaar opleveren en daarentegen den vijand veel verlies kunnen berokkenen. Men zal daartoe immer eene voldoende macht moeten bezigen en zich niet verder van onze versterkingen mogen verwijderen dan met de veilig heid van den terugtocht is overeen te brengen. Men zal deze exeursiën, zoo noodig, door sluippatrouilles voorbereiden en wijders met zoodanige omzichtigheid volbrengen, dat men zich, zoo mogelijk, geen en in het ergste geval niet dan zeer gering verlies op den hals hale. Men zal door zoodanig actief handelen den vijand schrik inboezemen, hem op een eerbiedwaardigen afstand van onze versterkingen houden en alzoo tevens eigen veiligheid bevorderen. In geen geval zal men echter zich op vijandelijk gebied mogen ves tigen. Het doel van den tocht, dat nimmer uitbreiding van grondgebied mng zijn, bereikt zijndp, keert men immer weder naar zijn post terug. Roekelooze ondernomingen van enkele personen zijn ten strengste verboden. Van al hetgeen in den hiervoren aangegeven geest verricht wordt, zal melding worden gemaakt op het journaal, terwijl slechts in buiten gewone of meer belangrijke gevallen spoedrapporten door mij zullen worden ingewacht. In Mei 1884 werd door den Commandant van het Indische leger bepaald, dat de troepenmacht in Groot-Atjeh zich moest bepalen tot de verdediging van het bezette gebied en dat zij daarbuiten slechts dan offensief mocht optreden, wanneer dit tengevolge van het opdringen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 465