942 stelt, zullen de uitkomsten der openlijke verkenningen tegenover den Atjehschen vijand en in zijn bedekt en ongebaand terrein in den regel in geene verhouding staan tot de daaraan verbonden nadeelen. Het aanvallend gevecht van het bataljon. Tegenover den Atjeh schen vijand moet dit nooit in verspreide orde plaats hebben, maar liefst in de gesloten orde met tusschenruimten. Het „Voorschrift voor het gevecht" geeft eene zeer onvoldoende definitie van laatst genoemden gevechtsvorm of beter gezegd: het laat ons slechts naar die definitie gissen (zie de 12 en 55 van dat voorschrift). Vraagt men mij naar een voorbeeld voor de „gesloten orde met tusschen ruimten" dan noem ik de echelonformatie. In 54 van het gevechts voorschrift wordt op den voorgrond gesteld, dar, hetzij men het aanvallend gevecht van het bataljon „al dan niet" in „de verspreide orde" weDscht te doen plaats hebbeD, dit „in compagniescolonnes" moet worden gevoerd. Een zeer bruikbare gevechtsvorm voor den aanval van het bataljon op dat gedeelte van het terrein in Groot- Atjeb, dat nog tot het vlakke terrein gerekend wordt te behooren, komt mij voor te zijn de compagniescolonnes, het carré formeerende, en echelon. Deze gevechtsvorm werd in 1876 en 1883 en 1884 meer dan eens met succes in Groot-Atjeh (XXVI en XXII moe- kim's) toegepast. CAVALERIE. In een land, waar de bevolking aan den soldaat geen kwartier verleent en ieder op het gevechtsveld gevallen en achtergelaten ge wonde meedoogenloos afmaakt en onzen dooden niet eens een behoor lijke begrafenis gunt, zoodat elk detachement en elke colonne steeds verplicht is, de dooden en gewonden mede te voeren, blijft het ver richten der veiligheids- en verkenningsdiensten door de Cavalerie een bedenkelijk feit. Het is in den oorlog tegen den inlandschen vijandin 't algemeen eene eerezaak, met het oog op de droevige voorbeelden, die onze Indische oorlogen zoo menigvuldig hebben opgeleverd van het gruwelijk lor, dat de achtergeblevenen treft, indien zij in handen van den vijand vallen, om te zorgen, dat niemand achterge laten wordt en dat onze dooden zelfs niet onbegraven blijven liggen. De marschen moeten, het koste wat het wil, zoodanig geregeld wor-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 477