963
halt naar achteren geeft. De wachtmeester draait zijn paard naar
links, zijn nevenruiter het zijne naar rechts, de achterste ruiter maakt
keert, naar alle zijden wordt dus uitgekeken en Pyttersen nadert
behoedzaam in stap de rivier. Scherp kijkt hij uit, goed gedekt opgesteld
en gebogen laDgs den hals van het paard, geeft hij zijn oogen den kost.
Niets bespeurende, wenkt hij den wachtmeester en terwijl Pytter
sen nu blijft uitkijken, verkent de wachtmeester de rivier. Alhoewel
de waterstand vrij laag schijnt, geven de oevers geen enkele aandui
ding, dat daartusschen verkeer plaats heeftde stroom is vrij sterk,
aan de overzijde kampong, dicht met huizen bezet. Geen levend
wezen zichtbaar, alles schijnt verlaten.
Toch is die doodelijke stilte niet opwekkend voor de ruiters, maar
zij vertrouwen op hunne paarden en zoo noodig zijn zij spoedig uit
de voeten.
„Ik heb genoeg gezien", zegt de wachtmeester, „blijf nog een oogen-
blik staan Pyttersen, ik rijd terug"spoedig laat het fluitje zich hooren,
ook Pyttersen keert terug en weldra deboucheert de patrouille op
de sawah, waar de spits van de iofanterie-voorhoede het bekende
voetpad volgt, lustig er op los dampende, dank zij het Roode Kruis, dat
's avonds te voren in ruime mate tabak, pijpen en andere versnape
ringen heeft uitgedeeld.
„Pyttersen"een leuke kerel en niet ten onrechte in het oog van
den wachtmeester een flink cavalerist„jij weer aan het hoofd en nu
maar vooruit, zoo mogelijk in draf naar de bocht van de rivier, geef
je niet bloot, maar buig bijtijds rechts af en eerst om den hoek een
kijkje genomen".
„Jongen, zoo cavalerie bij je", zegt de sergeant van de infanterie-
spits tegen een fuselier, „is toch wel makkelijk, ik had nooit gedacht,
dat die kleine knollen in den oost het hem zoo zouden lappenver
beeld je, dat wij dat zoo allemaal moesten aftippelen, dan waren wij
al bek af voor wij nog gevochten hadden". „Nou, sesant", zegt de
fuselier, „dasr zijn ze toch voor, zij moeten er ook maar in, net zoo
goed als wij"; en de sergeant, die dit ten volle beaamt, volgt met zijn
oogen de patrouille, die intusschen een heel eind naar voren gewonnen
heeft en juist naar rechts ombuigt.
Inderdaad is de patrouille al zoover opgeschoten, dat zij, om de