973 maar over de schietregels van dat gedeelte van het wapen handelde mijn opstel niet. Wat nu het gebruik der toestellen betreft, hierop hebben wij uit een studie- oogpunt hoegenaamd niets tegen en wij vinden er de vervaardiging van en het werken mede zelfs zeer nuttig. Dit deden we toch duidelijk in ons opstel uitkomen. Bovendien hebben toe stellen het voordeel en dat achten wij lang niet gering dat men er door het juist opvolgen der regels mede ingeschoten raakt en daaren tegen niet, indien men tegen die regels zondigt en men in dit laatste geval de gevolgen van een gemaakte fout kan aantoonen. In dat op zicht staan ze ver boven den door mij aanbevolen dobbelsteen, die niets meer dan een grillige aangever van schoten is, en indien ik dat nu niet geweten had, zoude ik den schrijver zeer dankbaar zijn voor zijne mededeeling daaromtrent, doch daar ik [op bladzijde 121] zelve de onjuistheid van den dobbelsteen releveerde, had de geheele uitleg ging geen zin. Ook zal wel niemand uit mijn opstel een te velde trekken tegen toestellenhebben gelezen. Wij vonden ze alleen niet noodig bij het inschieten binnenskamers, omdat wij van meening zijn, dat men zonder die toestellen ook wel de schietregels kan begrijpen, en wij vreezeD, dat meestal het uitleggen van- en het werken met den toestel hoofdzaak zal worden en de practische beoefening der vuurleiding bjjzaak, terwijl wij vinden, dat het lange oponthoud, vooral bij het nabootsen van granaatkartetsvuur, dat men bij de behandeling der toestellen heeft, de vuurleiding zeer sleepend doet zijn. Heeft men een toestel van zoodanige inrichting, dat hieraan wordt tegemoet gekomen en waarmede men het vuur kan leiden overeenkomstig de schietregels der bereden artillerie zonder daarbjj van gegevens te moeten uitgaan, waarover men bij zoodanig vuur nimmer beschikt, dan zouden wij de eersten zijn om den dobbelsteen in bet water te werpen en ons een dergelijken toestel aan te schaffen. Yerder werd de dobbelsteen waarlijk niet als het middelpunt van mijn oefenings systeem beschouwd, zij die zich der moeite willen getroosten, hetgeen wij op bladzijde 120 en 121 neerschreven, nog eens aandachtig na te lezen en zich daarbij een klein beetje in de practijk in te denken, zullen dit dadelijk beamen. Met den heer van Loon ben ik het overigens volkomen eens, dat

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 510