532 maakten zij deel uit van het eigen leger. Dit is een gevolg der jurisprudentie van het Nederlandsche H. M. Gr., waarbij uitgemaakt is, dat Nederlandsche militairen gelijken eerbied verschuldigd zijn aan meerderen van beide legers en zij zelfs insubordinatie kunnen begaan tegen meerderen van het Indische leger. Het is dus stellig niets meer dan behoorlijk te noemen, dat wederkee- rig ook de meerdere van de Nederlandsche krijgsmacht beschermd wor de tegen oneerbiedig optreden van inferieuren van het Indische leger. Wat gezegd werd aangaande de disciplinaire verhoudingen tusschen Indische verlofgangers en militairen van het Nederlandsche leger, geldt letterlijk voor die tusschen eerstgenoemden en militairen behoorende tot de zeemacht. Ook hier valt slechts te constateerenverplichting eenerzijds, de grootst mogelijke vrijheid anderzijds. Die eigenaardige disciplinair-rechterlijke toestand maakt het althans voor mij tot eene alles behalve uitgemaakte zaak of de verlofganger verplicht is b. v. aan meerderen der Nederlandsche krijgsmacht (land-en zeemacht) het militair saluut toe te brengen. Men is toch alleen verplicht tot datgene wat geboden is en bij met nakoming bepaalde gevolgen heeft. Een voorschrift, dat verlofgangers gelast de meerderen van de Nederlandsche krijgsmacht te salueeren, is met uitgevaardigd en de niet naleving van het in dit opzicht heerschende gebruik heeft geen rechtsgevolgen. Waarop zou dus de verplichting steunen tot het bewijzen van het saluut? Dat het saluut toch toe gebracht wordt, moet m. i. dan ook niet worden verdedigd op grond van eenig bindend voorschrift, als uitvloeisel eener wederzijdsche ondergeschiktheid, doch 't moet uitsluitend worden toegeschreven aan een gevoel van militaire beleefdheid, dat de verlofgangers ook bewe gen zou officieren van vreemde legers de aan hun rang verschuldig de eer te bewijzen. Is deze opvatting juist, dan zijn Indische officieren met verlof ook omgekeerd te beschouwen als officieren van een vreemd leger, met wie het Nederlandsche leger in dit opzicht geene andere dan beleefd heidsbetrekkingen onderhoudt. In deze in veler oogen stoute bewering sta ik niet alleen. Ook de hr. Kielstra is een gelijke meening toegedaan. Althans de bekende brochure besprekende over de samensmelting der officierskaders

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 51