533 van het Nederlandsche en het Indische leger, zegt ZHEGestr. toch niets minder dan het volgende: „In officieelen zin staan de Indische officieren met verlof thans gelijk met die van een vreemd leger, of schoon zij dezelfde kroon dienen." (1) Het zonderlinge van eenen dergelijken toestand schijnt ook der Regeering niet te zijn ontgaan en deze heeft blijkbaar naar middelen gezocht om daarin verandering te brengen. Zoo werd in 1879 eene staatscommissie bijeengeroepen onder presidium van den Oud-Mi nister van Oorlog, generaal Weitzel, en haar de tweeledige taak opgedragen, te adviseeren over: 1° den invloed, die de bevorde ring der werving van Nederlanders voor het Indische leger zou uit oefenen op de getalsterkte der vrijwilligers van het Nederlandschs leger; 2° de staatsrechterlijke verhouding tusschen de strijdkrachten van den staat in het moederland en in de koloniën. In de sub. 2°« genoemde staatsrechterlijke verhouding ligt natuurljjk opgesloten de kwestie der wederzijdsche subordinatie en in hoeverre van Indische officieren met verlof diensten geeischt mogen worden. Naar de Re geering geliefde op te merken, was het vraagstuk der staatsrechter lijke verhoudiug „in de jongst verloopen jaren meer en meer op den voorgrond getreden.." (2) Al is het advies der commissie niet gepubliceerd, zoo laat zich toch gemakkelijk gissen, hoe het ongeveer op het stuk der staats rechterlijke verhouding moet hebben geluid. Overweegt men name lijk, dat Mr. Pols reeds voordat hij deel van haar uitmaakte, de leer was toegedaan, dat de Indische armée niets gemeen heeft met de Nederlandsche en niet eens een deel is der Nederlandsche krijgs macht; (3) (1) Zie Indische Gids, December 1895, b!z. 1711. (2) Zie het Koloniaal Verslap: van 1879. bl. 87. De bewuste commissie telde verder als leden de heeren: Mr. M. S. Pols; advokaat-fiskaal voor 's Konings land- en zeemacht. L. M. E. Wilhelmi; kolonel-kommandant van het koloniaal werfdepot. J. 8. Diephuizen; onderintendant le kl. van het Indische leger. W. H. 8tavermar; kapitein der artillerie van id. W. Roosenboom; kapitein b/d. generalen staf van het Kederlandsohe leger. H. E. Klein; referendaris bjj bet Departement van Oorlog. Jhr. J. D. 8ix; hoofdcommies bjj het Departement van Koloniën. J. D. Bruinsma; kapitein der infanterie van het IndiBche leger; tevens Seoretaris. (8) „Het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande": door Mr. M. S. Pols: blz. 70.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 52