534 en dat, daar er geen enkele hiërarchieke band bestaat tusschen Nederlandsche militairen en Indische verlofgangers, ook onderlinge insubordinatie buitengesloten is; (1) overweegt men verder, boe later de houding was van den Minister Keuchenius tegenover de Indische officieren, die weigerden om hun taak te verruilen in de beri-beri commissie; de verklaring van den Minister Bergansius dat officieren met verlof niet verplicht kunnen worden tot dienst verrichting bij de krijgsmacht in Nederland; overweegt men dit alles, dan ligt het voor de hand, dat de conclusie van het rapport gezocht moest worden in de richting der door schrijver dezes uitge sproken meening. Practische resultaten schijnt het optreden der commissie niet te hebben gehad. Ten minste er is sedert nog niets geschied, wat het vermoeden wettigt, dat de Regeering van plan is de staatsrechter lijke verhouding tusschen beide legers, „dit meer en meer op den voorgrond tredende vraagstuk", op andere grondslagen te vestigen. Eetmaal vastgesteld hebbende het ontbreken van eiken band tus schen het Nederlsndsche leger en Indische officieren met verlof,zoo wensch ik in het licht hiervan de art. 31 en 43 der Regeling van de bevordering, het ontslag, etc., van de Europeesche officieren der in Nederlandsch-Indië aanwezige landmacht (A. O. 1860, no. 13) aan eene nadere kritiek te onderwerpen. Krachtens de aangehaalde artikelen kunnen officieren van het In dische leger met verlof in Europa vertoevende door den Minister van Koloniën wegens bepaalde feiten getrokken worden voor een raad van onderzoek, welke zal hebben te beslissen of zij waardig zijn langer in het Indische leger te dienen. Officieren in dat geval verkeerende worden beschouwd als te behooren tot het Ne- derlandsche leger met 's Gravenhage als garnizoen. Dien overeen komstig bestaat de bijeen te roepen Raad uitsluitend uit officieren van het Nederlandsche leger en worden de bepalingen toegepast zooals zij gelden voor dat leger behoudens eene geringe afwijking in den vorm der beraadslagingen, die hier niet ter zake doet. (2) De (1) „Het Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande", door M. S. Polsbi. 811. Te vinden in de Wet van 28 Aug. 1851, bl. 189 194 van de „Nederlandsche militaire wetboeken van het Krijgsvolk te lande." door Mr. J. L. A. Stolk.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 53