540 kunnen worden toegepast, als het begane delict een zekeren omvang heeft bereikt, doch alles, wat daar onder ligt, straffeloos mag geschieden! Nog verrassender wordt de toestand, indien eens verondersteld wordt, dat een niet in een garnizoensplaats gevestigd Indisch officier met verlof misdoet. Ondanks de jurisprudentie van het Hof en allen goeden wil der militaire autoriteiten schijnt het dan zelfs onmo gelijk hem voor den Krijgsraad te doen verschijnen. Immers tot het verwijzen daarheen is alleen bevoegd de garnizoenscommandant van den beklaagde en overigens geen macht ter wereld. (1) Ontbreekt een garnizoenscommandant, dan kan beklaagde dus ook niet worden verwezen en de Krijgsraad geen recht doen, zelfs al ware het feit van dien aard, dat het zeer bepaald crimineel behandeld moet worden. Of de Indische officier door den militairen rechter zal worden ge- vonnisd, hangt alzoo bij slot van rekening af van de geheel toevallige omstandigheid, in welke plaats van ons land het delict gepleegd werd. Intusschen zal in het laatst beschouwde geval de burgerlij e rechter zich natuurlijk de zaak aantrekken en het delict niet ongeboet blijven. Doch dan is meteen de jurisprudentie van het Hot prac- tisch te niet gedaan. (i) Zie de pittige opmerkingen van prof. Ven der Hoeven op bi. 68 van het 2e verslag der Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap; j. g. 18,5-1876.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 59