558 vau der MaateD, aan wien wij niettegenstaande zijn specialen werk kring moeilijk het brevet van deskundige kunnen toekennen en wiens grepen bijv. bij de beschrijving van de karaktereigenschappen van de verschillende stammen van onzen archipel en bij het kiezen van de schrijfwjjze der namenal noemt hij dan ook de bronnen niet voldoende vertrouwen kunnen opwekken. Bovendien is het vreemd, dat een dergelijke leercursus op één inrichting van onderwijs naast het werk van de Hollander (1) gebezigd wordt. Zoo achten wij verder de hoofdstukken „Organisatie," „Wapenen, Munitiën, Uitrusting en Kleeding" en ook in hoofdzaak de hoofd stukken Gehalte van de aanvoerders en Strijdbenden," Verpleging, Legering, Aanvulling der strijders, Sterkte der Strijdbenden" vrijwel onnoodig. Dat de leeraar in de Indische Krijgsgeschiedenis aan het door hem te behandelen onderwerp ter noodzakelijke verklaring eeuige beschouwingen omtrent organisatie, bewapening enz., vast knoopt betreffende den door hem behandelden vijand in den tijd waarin de te behandelen gebeurtenissen spelen, kan niet anders dan toegejuicht worden. Wat heeft men echter als aanstaand officier en ook als jong officier voor verdere studie in zijn tactiekcursus aan een gedetailleerde beschrijving der bewapeuiug van de verschillende volksstammen, waartegen wij in den loop der tijden moesten optreden. W at voor waarde heeft dat voor zijn tactische vorming met het oog op het van hem als troepenaanvoerder in de toekomst gevorderde Het belangrijkste hoofdstuk uit het eerste deel achten wij „Ver dere bijzonderheden en eigenaardigheden van den Inlandschen vijand" waarin achtereenvolgens: „Voorvechters," Medevoeren van dooden en gewonden", „Maken van Krijgsgevangenen", „Verraad", „Eerbie digen van parlementairs of Soeroehans," „Wapenstilstanden," „Bijge loof der inlanders in verband met hun oorlogs- en gevechtsvoeriDg", „Vergiftigen van wapenen" en „Bijzondere Strijdmiddelen" behan deld worden. Toch gelooven wij, dat ook aan dit hoofdstuk een te groote uitbreiding is gegeven, met het oog op de talrjjke voorbeel den (34 stuks, beslaande 17 bladzijden, alleen over verraad)Boven dien trof het ons in het algemeen, maar bijzonder ook bij dit hoofd- (1) De laatste uitgave is bewerkt door R. van Eik, die jaren lang zelf onderwijs in de Land- en Yolkenkunde gaf.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 77