568 en om geheel onbevangen betrouwbare gevolgtrekkingen en leeringen daaraan te mogen vastknoopen. Trouwens, op dit objectief standpunt stelt zich de Schrijver der brochure dan ook niet. Zijn doel is blijkbaar geweest, de Toekoe Oemar-politiek te verdedigenen hij voert die verdediging Diet alleen tegenover de algemeen bekende meeningen eener groote meerderheid van andersdenkenden, maar neemt als het ware een verdedigende houding aan tegenover de feiten-zelve, die immers bepaaldelijk sedert het eind van Maart 1896 nog onder het bestuur van denzelfden Gouverneur, wiens werk die politiek was het geheele kaartenhuis in een oogwenk hebben doen instorten. EeD zeer zwak punt dier verdediging is dan ook. dat de schrijver zich slechts bepaalt tot de „inleiding en wording," de eerste 9 maanden, der Toekoe-Oeraar-politiek. Zeker, er was toen veel gebeurd, dat verbazing -wekte en dat vooral hen, die van de zaken slechts den buitenkant te zien kregen, goede verwachtingen voor de toekomst deed koesteren. Maar dat „het Atjeh-beleid een schoone toekomst tegemoet ging" (laatste blz. der brochure), ziet, die bewering kon in 1894 nog aannemelijk klinkeo, maar zij maakt een zeer vreemden indruk in een brochure, in 1897 geschreven, al vindt de schrijver het dan ook voldoende zijn geschiedenis met April 1894 te eindigen. Leverden de twee volgende jaren dan geen enkel gegeven, om nader te zieD, welke toekomst het Atjeh-beleid tegemoet ging? En welke is die toekomst inderdaad geiveest? Inderdaad, deze punten hadden in zulk een verdediging meer aar- dacht verdiend dan de enkele woorden aan het slot, waar de schrijver in eens overspringt op Maart 1896, om ons daarvan mede te deelen, dat toen „de onverschoonbare, algemeen bekende onvoorzichtigheid „van een der militaire onderbevelhebbers het stelsel van pacificatie ondermijnde." Is deze uitval echter billijk? Strookt hij met de waarheid? Den goed iugelichten schrijver kan toch niet onbekend zijn, wat toenmaals iedereen in Atjeh wist: dat aan dien militairen onderbevelhebber (den linie-commandant), evenals aan zijn ondergeschikte postcom- mandanten, geenerlei instructie was verstrekt omtrent het gebruik zjjner troepen; dat de Gouverneur die militaire commandanten niet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 87