569
voorschreef, waar en wanneer troepen moesten of mochten opireden
dat zij uit verschillende voorvallen slechts de les hadden geput, dat
alles moest gedaan worden om geen gewonden te krijgen; dat zij voor
het overige geheel aan eigen inzichten waren overgelaten omtrent de
wijze waarop zij hun taakbescherming der z g bevriende bevolking,
zorg voor de veiligheid in den omtrek der versterkingen en langs de
communicatie-wegen moesten vervullen. Slechts dan trof hun het
ongenoegen van hoogerhand, wanneer op de journalen, dank zij de
„wispelturigheid" der „vreedzame" bevolking, verliezen waren te boe
ken. Ziet, als men tegenover zulke feiten wenscht te spreken van
„onvoorzichtigheid" van een onderbevelhebber, dan moet men toch
billijk bljjven en de „onverschoonbaarheid" richten aan het juiste
adres: aan het gemis van alle voorschriften van hoogerhand, aan het
achterwege laten van eenige instructie, al moge dit laatste dan ook
bijzonder „voorzichtig" zijn.
Wanneer dan ook de door den schrijver onbesproken gelaten ge
schiedenis van het tijdvak April 1894 Maart 189o nog eenmaal
op betrouwbare wijze zal kunnen worden geboekstaafd, dan eerst
zal kunnen verklaard worden, hoe het mogelijk was, dat de door
den schrijver zoo scherp gehekelde handeling op 7 Maart 1896 plot
seling een nieuw en onverkwikkelijk licht wierp op den werkelijken
toestand en dat de door den Gouverneur ontworpen, nog in diezelfde
maand uit te voeren tocht naar Lamkrak dat licht zóó helder deed
schitteren, dat zelfs zij die sedert twee jaren als verblind geweest
wareD, eensklaps pijnlijk duidelijk den afgrond zagen, waarop het
Atjeh-beleid aanstuurde, den afgrond, die thans geen fictie maar een
gevaarvolle werkelijkheid was en tot welks rand wij bedenkelijk
dicht genaderd waren.
De schrijver behoudt zich echter, blijkens het slot zijner brochure,
voor, de geschiedenis der Toekoe Oemar-politiek eerst te voltooien,
„indien het resultaat van de sedert April 1896 voor Groot-Atjeh
„aangenomen gedragslijn en van den tegenwoordigen hem niet spoe-
„dig in het gelijk stelt." Maar voor zulk een uitstel is immers geen
reden. Want, al mocht er alweer eens van stelsel veranderd wor
den, al mochten onverhoopt de offers, die voor het inderdaad beheer-
schen van den toestand in Groot-Atjeh onvermijdelijk gebracht moeten