DE POLITIEK VAN DEN OORLOG IN ATJEH
DOOR
W. C. NIEU WENHUIJZEN,
Voormalig Chef van den Staf bij de troepenmacht in
Atjeh en Onderhoorigheden.
(Vervolg).
XIV.
In een gewest, waar de guerilla met. vernieuwde kracht was op
getreden, achtte de Gouverneur van Atjeh en Onrterhoorigheden, toen
de Heer Laging Tobias, ten aanzien van het contact van onze patrouil
les met Atjehers, eene aanvulliug noodig van de zooeven geciteerde
instructie. In de Commandementsorder van 1 Augustus 1884, No. 158
leest men
De Gouverneur van dit gewest heeft bepaald, dat, in te gaan op den
6en Augustus a. s., Atjehers gewapend of niet, die in grooter getal dan
2 op de wegen buiten de plaats onzer versterkingen troepen tegenko
men of door troepen worden ingehaald, op 30 passen afstands van die
troepen gekomen, moeten halt houden om op zijde en op minstens 30
passen afstands van den weg te gaan, totdat de troepen hen zullen zijn
gepasseerd."
„Imam's, moekimhoofden en Atjehers van hoogeren rang zijn daarvan
uitgesloten; deze kunnen, na verkend te zijn, doch hoogstens ten getale
van 2, den weg houden."
„Den commandanten van marcheerende troepen wordt opgedragen, voor
de uitvoering van het bovenstaande zorg te dragen en te eischen, dat
het daarbij bepaalde wordt opgevolgd; terwijl hun daarbij het recht wordt
toegekend, op allen, die de hierbij genoemde bepalingen niet opvolgen,
te laten schieten."
„Wanneer dus Atjehers troepen naderen, mogen hoogstens 2 den weg
houden; deze worden onder de noodige voorzorgen verkend en gedurende
het daarop volgende passeeren in het oog gehouden, zoodat er geene
Dl. I. 1897. 48