WAAR HET HART VOL VAN IS, LOOPT DE MOND VAN OVER. De pas benoemde officier van gezondheid van het Nederlandsch- Indisch Leger is een burger, (en wel een burger, die aan geen enkelen dwang gewend is gedurende zijn geheelen studietijd) plotseling in eene militaire uniform gestoken. In den studententijd heeft hij van zijne verbinding met het Gou vernement nooit iets anders gemerkt dan het aangenaamste, wat een student kan overkomen, n.l. bankpapier. Niemand heeft hem aan dien band herinnerd, zijne leeraren niet, de minister van koloniën niet. En daar krijgt hij den last om te Harderwijk den eed te gaan afleggen. In een uniform, die dikwijls slecht zit of onvolmaakt is, door de fout van den civielen kleermaker, die uit oude relatie belast is met de uitmonstering van den nieuwen militair, en ondanks alle vroegere vrijmoedigheid niet volkomen op zijn gemak, reist de oud-student naar de stad der kolonialen en ondergaat, zonder dat dit veel indruk kan maken, in een onder-onsje de plechtigheid van het afleggen van den militairen eed. Na korteren of langeren tijd begeeft hij zich aan boord van een mailboot, en stapt te Batavia aan wal nog even weinig militair als ooit te voren. Hij wordt in dienst gesteld. Dat wil zeggenhij moet eenige dagen lang met een ouderen collega meeloopen om den dienst af te kijken en wordt dan belast met de behandeling van een zeker con tingent lijders. Nu heeft hij, in Nederland zijnde, wel eens courantenberichten gelezen omtrent de dappere daden, waardoor het Indisch Leger zich door alle tijden heen kenmerkte, hij heeft misschien wel eens eene Militaire Willemsorde zien uitreiken, hij heeft hooren spreken van

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 423