F. C. E. MEIJER. 14 Februari 1833 30 Juli 1897. Ik kan den naam van dezen man niet dan met eerbied noemen. Ik heb het voorrecht gehad, hem onder mijne beate vrienden te tellen, waardoor ik de groote eigenschappen leerde kennen en hoogschatten, die men in dezen militaireu chef vereenigd zag. Had ik gevolg gegeven aan mijn oorspronkelijk voornemen, ik zou deze levensschets niet geschreven hebben. Ik wist, dat hij, wien deze woorden gewijd zijn, wars was van alles wat op reclame geleek. Zijn uitvaart had met grooten eenvoud plaats. Geene kransen of ver sieringen dekken zijn stoffelijk omhulsel. Aan zijne laatste rustplaats mocht niet gesproken worden. Wanneer ik thans en op eene andere plaats toch over hem zal spreken, doe ik dat alleen, omdat mij van twee verschillende kanten uit de breede schare zijner vereerders het van zooveel piëteitsgevoel getuigend verzoek werd gedaan, in een woord ter herinnering het leven van dezen man te schetsen. Handel ik, zoo doende, niet in deu geest van den overledene, ik mag het recht der levenden niet betwisten om te weten, wat een verdienstelijke doode heeft verricht. De wetenschap daarvan kan tot leering strekken. Meijer werd te Keulen geboren. Zoon van een Pruisisch kolonel, regimentscommandant, zou hij ook in den krijgsdienst treden. In het bezit van een goed verstand, had bij het voorrecht, den len Augustus 1844, dus op ruim elfjarigen leeftijd, op de Cadettenschool te Berlijn geplaatst te worden. De studie aan deze inrichting duurde voor hem zes jaren. Den len Mei 1850, dus toen hij ruim zeventien jaar oud was, werd hij tot Porle-Epée-Fcihnrich bevorderd. Twee volle jaren had hij dezen rang bekleed, toen hij in 1852 in aanmerking kwam, in het Pruisisch officierskorps der Infanterie te worden op genomen. Hij was toen negentien jaar en had aan de Cadettenschool eene goede militaire opleiding genoten, die volgens hedendaagsche Dl. II, 1897. 69

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1897 | | pagina 440