118
wijze heeft gekweten, en steeds oog en oor voor den bevelhebber
is geweest.
In een enkel opzicht ga ik met schrijver geheel mede, n.l. waar
hij zegt, dat het eene gewaagde zaak is onze Cavalerie in den
Atjeh-Oorlog dezelfde diensten te laten doen, die elke Cavalerie in
een' Europeeschen oorlog verricht.
Maar gelukkig heeft geen bevelhebber op Atjeh er ooit aan
gedacht, onze Cavalerie bijv. dagmarschen vooruit te zenden en haar
dus te gebruiken als strategische Cavalerie.
En hiermede geloof ik de denkbeelden van schrijver omtrent het
gebruik van Cavalerie tegen een' inlandschen vijand voldoende
wederlegd te hebben. Immers mijne argumenten vinden steun in
feiten en deze spreken beter dan min of meer abstracte redeneeringen,
die heden ten dage nog maar bij de minderheid ingang vinden.
Wij Cavaleristen althans, zien met vertrouwen de toekomst tegemoet
van het wapen, dat ongetwijfeld te allen tijde toonen zal voor zijne
taak, zooals wij die opvatten, volkomen berekend te zijn.
WeltevredenJanuari 1898.
Van Enter,
Ritmeester.