154 -
hen twee jaar later, weer als officier naar Indië te doen terug keeren,
moest men allen, die bij het Indische leger of de Indische marine
officier wilden worden, als cadet of volontair naar Java zenden.
Dan zouden zij na hun eindexamen direct waarde hebben voor Indië,
en zou men daar op eenige aanvulling van zijn officierskader mogen
rekenen.
Zoo ook geen samensmelting der officierskorpsen, waarvoor nog
onlangs de Overste Verheij als kamerlid een lans brak. De band
der officieren tot Indië zou dan even los worden als die van de
tegenwoordige zeeofficieren, hetgeen men toch moeilijk een ideaal
toestand noemen kan. Overigens kan ik deze materie laten voor 't
geen ze is, want in de laatste jaren heeft men er al meer dan
genoeg over geschreven.
Het is volstrekt niet de bedoeling in een ander uiterste te ver
vallen en in plaats van, zooals nu Indië aan Nederland, bij een reor
ganisatie Nederland aan Indië op te offeren. De belangen van moe
derland en koloniëen zijn solidair, elk moet beschikken over de pas
sende middelen tot verdediging van grondgebied. Yoor Indië dus
een leger en een zeemacht van inlanders met een sterk percent Neder-
landsche vrijwilligers, voor Nederland een leger en een zeemacht van
militieplichtigen met een minimum van vrijwilligers geëncadreerd.
Wanneer men de toekomstige reorganisatie der levende strijdkrach
ten in Nederland zoodanig tot stand brengt, dat het gros der offi
cieren en een klein percent der onderofficieren en manschappen vrij
willigers zijn, en de rest gevonden wordt door miliciens voor langeren
of korteren tijd onder de wapenen te houden, bijv. een groot ge
deelte bij de troepen te voet voor 6 of 8 maanden en de anderen,
alsmede de bereden wapens, voor 2 jaar, dan heeft men bronnen
voor militiekader. Yoert men daarbij een soort kapitulanten stelsel
in (waaraan Duitschland zijn geschikte onderofficieren te danken
heeft) en baseert men het geheele gebouw op persoonlijke en alge-
meene weerplicht, doch met een beperkt contingent voor de werkelijk
strijdenden, dan kan Nederland voor zijn landsverdediging gerust zijn
en behoeft het niet op Indische hulp te rekenen.
Dan zal men in Nederland geen vrees behoeven te koesteren voor
„het Gele Gevaar, noch voor de handtastelijkheid van John Buil,